Arbeidsmarkt 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 Bron: CBS vacatures ^■1 werklozen Aantallen werkloze mannen en vrouwen en openstaande aanvragen van werkgevers (voor seizoen gecorrigeerd; in duizendtallen; per kwartaalultimo) afgesloten collectieve arbeidsovereenkomsten voor 1 981 zou resulteren, onaanvaardbaar, omdat deze een ernstige bedreiging zou vormen voor het herstel van de investeringen en de uitvoer en daarmee van de economische groei en de werkgelegenheid. Ook het merendeel van de vakbeweging was overtuigd van de noodzaak tot een zekere loonmatiging. Daarbij zouden de minimum-inkomens echter buiten schot moeten blijven. Bovendien verlangde men garanties, dat deze loonmatiging inderdaad tot meer werkgelegenheid zou leiden. Volgens de werkgeversorganisaties zou een herstel van de bedrijfsrendementen echter niet op korte termijn kunnen leiden tot meer werk. Naast loon- matiging benadrukten zij vooral ook de noodzaak tot bezuinigingen in de collectieve sector en terug dringing van het financieringstekort van de overheid. De regering was eveneens van oordeel, dat een aanzienlijke beperking van de collectieve uitgaven en daarmee van het financieringstekort van de overheid een bijdrage zou moeten leveren aan het structurele herstel van intern en extern evenwicht. Dit betekende dat een Keynesiaanse stimulerings- politiek niet verantwoord werd geacht, aangezien de omvang van het begrotingstekort en het betalings balanstekort een dergelijk beleid niet toeliet. Naast loonmatiging en ombuiging van de overheidsuitgaven heeft de regering, gezien de voor de werkgelegenheid vereiste uitbreiding van de bedrijfsinvesteringen, nog een aantal maatregelen getroffen ter verbetering van de financiële positie van het bedrijfsleven. Zo werd aangekondigd dat de via heronderhandeling van exportcontracten verkregen extra aardgasbaten ten dele voor lastenverlichting van het bedrijfsleven zouden worden gebruikt. In dit verband werd onder meer besloten tot extra verhogingen van WIR-premies. Hiertegenover stond echter, dat de regering een herzien wetsontwerp op de vermogensaanwasdeling (VAD) heeft ingediend. Van de zijde der werkgevers organisaties is hierbij aangetekend, dat dit wel op een zeer ongelukkig moment is geschied, gelet op de benarde winstpositie van het bedrijfsleven. Overigens kunnen met name van bancaire zijde steeds meer vraagtekens worden geplaatst bij de uitkering van overwinst in het kader van een eventuele regeling voor vermogensaanwasdeling. Uit hoofde van de Wet Toezicht Kredietwezen moeten de banken immers aan solvabiliteitsregels voldoen, die een minimumomvang van het eigen vermogen voorschrijven. Een verstandig bankbeleid en de minder gunstige gang van zaken bij het bedrijfsleven, die de risico's voor de uitzettingen van het bankwezen sterk heeft doen toenemen, vereisen daarnaast een extra vermogensbuffer. Voor zover in deze behoefte aan vermogensaanwas moet worden Betalingsbalans op kasbasis (in f mrd.) 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980" Goederenuitvoer Goedereninvoer 44.8 47.9 49.2 48.3 61,0 60,5 81,8 83,2 83,4 82,7 96,5 95,9 100,7 104,4 100,3 105,8 1 16,8 123,3 135,0 142,0 Saldo Dienstenverkeer handelsbalans e.d. -3,1 2,9 0,9 3,9 0,5 5,3 - 1,4 5,9 0,7 4,5 0,6 5,7 I GO Vj Vj -5,5 2,8 -6,5 1,8 -7,0 0,5 Saldo lopende Kapitaalverkeer rekening -0,2 2,7 4,8 - 1,9 5,8 -3,9 4,5 -2,0 5,2 -3,0 6,3 -7,0 1,0 -2,5 -2,7 - 1,9 -4,7 -0,3 -6,5 -0,5 Saldo totale niet-monetaire Bankenverkeer rekening sectoren 2,5 - 1,9 2,9 -0,1 1,9 0,1 2,5 0,2 2,2 - 1,3 -0,7 1,4 - 1,5 2,2 -4,6 2,6 -5,0 4,0 -7,0 8,0 Totaal 0,6 2,8 2,0 2,7 0,9 0,7 0,7 -2,0 - 1,0 1,0 Bron: DNB Raming voorzien door winstreservering, kan in wezen niet worden gesproken van overwinst die na enige tijd voor uitkering in aanmerking komt, doch slechts van een gezonde crediteurenbescherming. Bij onze organisatie doet zich bovendien het bijzondere probleem voor, dat de statutaire bepalingen geen winstuitkeringen toestaan. Zou een wet hiertoe toch verplichten ten gunste van de werknemers, dan zou de relatie van de organisatie tot haar 'eigenaren', de leden, sterk onderdruk kunnen komen te staan. Bij wetgeving ten aanzien van ondernemingen wordt naar onze indruk vaak te vanzelfsprekend uitgegaan van de naamloze vennootschap als rechtsvorm. Andere rechtsvormen, zoals die waaronder de Rabobankorganisatie werkt, krijgen daardoor niet altijd de aandacht die zij, ook gezien hun betekenis in de Nederlandse economie, verdienen. Wij dringen erop aan dat zulks bij de wetgeving rond een eventuele vermogens aanwasdeling wel het geval zal zijn. B egro tingspolitiek De zorgelijke situatie rond de overheidsfinanciën heeft in het verslagjaar steeds meerde aandacht getrokken. Uitgaande van de stelling dat (een aanzienlijke) monetaire financiering door de overheid ongewenst is, werden in het verleden reeds regelmatig normen voorde toelaatbare omvang van het financieringstekort opgesteld. In de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig stond hierbij het trendmatige begrotingsbeleid centraal. De totstandkoming van de begroting geschiedde binnen een kadervoorde middellange termijn. Daarbij moest het begrotingstekort worden afgestemd op het structurele spaaroverschot van de particuliere sector. In de loop der jaren werd dit beleid echter door tal van factoren uitgehold en kwam de omvang van het feitelijke financierings tekort allengs meer centraal te staan. Tot 1 978 bleek er een redelijke mate van overeenstemming over te bestaan, dat een financieringstekort voor de totale overheid van 4 a 5% van het nationale inkomen aanvaardbaar was. Deze norm, die ook nog in het medio 1 978 uitgekomen Bestek '81 was terug te vinden, werd evenwel steeds meer gezien als een doelstelling voor de middellange termijn, waarbij op grond van de actuele economische situatie tijdelijke overschrijdingen werden aanvaard. In de laatste Miljoenennota's werd zelfs een tekort van 6% van het nationale inkomen maximaal toelaatbaar geacht. Nadat begin 1 980 vergeefse pogingen van de toenmalige Minister van Financiën om de regering daadwerkelijk aan deze norm te houden tot diens aftreden hadden geleid, werd het in de loop van het jaar steeds duidelijker, dat de feitelijke ontwikkeling van het tekort de raming ver zou overtreffen. Uiteindelijk bleek het finahcieringstekort van de overheid in het verslagjaar bijna 7,5% van het nationale inkomen te bedragen. In de Miljoenennota 1 981 schreef de regering, dat het ontbreken van een budgettair kader bij de begrotingsvoorbereiding grote bestuurlijke problemen opleverde. Een dergelijk kader zou kunnen worden verschaft door het opnieuw invoeren van het trendmatige begrotingsbeleid, onder de randvoorwaarde dat men - zoals in het verleden regelmatig is gebeurd -de groei van het nationale inkomen niet te hoog zou inschatten. Door het terugdringen van het financieringstekort van de totale overheid in 1 981 tot 5,25% van het nationale inkomen zou een belangrijke basis worden gelegd voor de terugkeer naar een trendmatig begrotingskader. Sedertdien is evenwel de raming van het tekort voor 1 981 bij ongewijzigd beleid tot 7% bijgesteld. Door de Nederlandsche Bank werd herhaaldelijk-en tenslotte zelfs in een brief van de Directie aan de Minister van Financiën- naar voren gebracht, dat een beperking van het begrotingstekort noodzakelijk was, zodat dit weer grotendeels zou kunnen worden gefinancierd uit binnenlandse besparingen. Zij zag de verontrustende toeneming van de monetaire financiering van het tekort als 'de graadmeter van de onmacht om op het terrein van de publieke financiën orde op zaken te stellen'. Raming en realisatie volumegroei BNP (in Raming Realisatie Afwijking 1970 3,5 6,5 3 1971 4,25 4,25 1972 3 3,5 0,5 1973 5 6 1 1974 4,5 3,5 - 1 1975 3,5 -2 -5,5 1976 3,5 5,5 2 1977 4,5 2,5 -2 1978 3 2 - 1 1979 3 2,25 -0,75 1980 2,5 0,5 -2 Monetaire politiek Gedurende het gehele verslagjaar bewoog de rente op geld- en kapitaalmarkt zich op een zeer hoog niveau. In belangrijke mate was dit het gevolg van de internationale rente-ontwikkeling, die mede onder invloed van het restrictieve monetaire beleid in de Verenigde Staten - en daardoor ook in West-Duitsland - omhoog werd gestuwd. Daarnaast is ook het kredietrestrictiebeleid van de Nederlandsche Bank een opwaartse druk blijven uitoefenen op de binnenlandse kapitaalmarktrente. Van sommige kanten werd de hoge rente in ons land zelfs in belangrijke mate geweten aan deze reeds sedert 1 977 bestaande kredietbeperking. Van de zijde van de Nederlandsche Bank is hiertegen

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1980 | | pagina 12