Economische ontwikkeling In verband met het bereiken van de pensioen- gerechtige leeftijd heeft drs. F.P.J. Bakx op 31 oktober 1 980 zijn functie als lid en plaats vervangend voorzitter van de Hoofddirectie neer gelegd. Deze functie heeft de heer Bakx bekleed sedert de fusie tussen de beide centrale banken, nadat hij in 1957 was benoemd tot directeur van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank, bij welke instelling hij in 1 947 in dienst trad. Met dankbaarheid en erkentelijkheid zouden wij gewag willen maken van zijn grote verdiensten voor het coöperatieve bankwezen. Door zijn jarenlange en veelzijdige ervaring in verschillende functies bij onze instelling heeft hij een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de voorspoedige ontwikkeling van de Rabobank- organisatie. In het bijzonder hechtte hij eraan de goede verhoudingen binnen de organisatie in stand te houden en te versterken om zodoende voorwaarden te scheppen voor het permanente overleg dat zo kenmerkend is voor de wijze waarop het samenwerkingsverband van coöperatieve banken zijn koers bepaalt. Wij zijn de heer Bakx daarvoor zeer erkentelijk. Internationale economie Wereldconjunctuur De internationale economische situatie is in 1980 aanzienlijk verslechterd. Dit openbaarde zich in groeivertraging en toenemende werkloosheid bij aanhoudende inflatie en grote onevenwichtigheden op de betalingsbalansen. Een belangrijke oorzaak van de huidige malaise vormde de nieuwe golf van olieprijsverhogingen eind 1 979 en begin 1 980, toen de officiële prijzen voor ruwe olie in totaal meer dan verdubbeld werden. Een dergelijke schoksgewijze verhoging van de olieprijzen, zoals die zich ook eind 1 973 en begin 1 974 reeds had voorgedaan, heeft een meervoudig effect op de economieën van de olie-importerende landen. Allereerst leidt de sterke verhoging van de invoerprijs voor ruwe olie tot een versnelde stijging van het binnenlandse prijspeil. Voorts ondergaat de betalingsbalans een achteruitgang, doordat de olie-invoer duurder wordt. Tenslotte betekent de verslechtering van de ruilvoet (dat is de verhouding tussen uitvoer- en invoerprijzen) voor de olie-importerende landen een afvloeiing van koopkracht en dus een vermindering van de binnenlandse vraag naar goederen en diensten. Vanwege de onvolledige en vertraagde besteding door de olie-exporterende landen van hun extra inkomsten resulteert dit voor de wereld als geheel in een vermindering van de bestedingen en aldus ook van de produktie en de werkgelegenheid. Dit laatste effect kreeg vooral de aandacht na de eerste oliecrisis in 1 973/1 974. Toen werd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) aanbevolen om door middel van een vraagstimulerend begrotingsbeleid de binnenlandse bestedingen op peil te houden. Met name de meer dynamische economieën van West-Duitsland en Japan werden aangesproken voor het vervullen van een locomotieffunctie bij het aantrekken van de wereldconjunctuur. Het waren evenwel juist deze landen, welke meer oog hadden voor de prijsverhogende effecten van de oliecrisis; daarom bleken zij pas in een later stadium bereid de bestedingen aan te wakkeren. Mede hierdoor werd het stimulerende beleid in eerste instantie gevoerd door andere landen, welke hiervoor in feite slechter toegerust waren. Het prijsopdrijvende effect van een dergelijk expansief beleid werd nog versterkt, doordat de hieruit resulterende toeneming van de begrotingstekorten voor een niet onbelangrijk deel monetair werd gefinancierd. De noodzaak tot bestrijding van de harde onderliggende inflatiekern heeft met name door de tweede golf van olieprijsverhogingen in breder verband meer aandacht gekregen. De inflatiebestrijding kwam allereerst naar voren in een restrictief monetair beleid, hetgeen duidelijk zijn effect heeft gehad op de internationale rentestand. Het meest geprononceerd was dit het geval in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Een ander aspect van het anti-inflatiebeleid behelsde pogingen om de toeneming van de overheids uitgaven terug te dringen en om te buigen in de richting van groeibevorderende investeringen. Tevens werd in het kader van de inflatiebestrijding in toenemende mate gekozen voor een doorbreking van afwentelingsmechanismen, vooral door afzwakking van de automatische loon-prijsspiraal. Zo trachtte men te vermijden, dat de door de olieprijsstijging veroorzaakte afdracht van reëel inkomen aan de olie-exporterende landen weer eenzijdig zou worden afgewenteld op de winsten van het bedrijfsleven. Als antwoord op de forse olieprijsstijging werd in het verslagjaar ook meer aandacht geschonken aan stimulering van energiebesparende produktie- methoden en onderzoek naar alternatieve energie bronnen. Daarnaast kwam ook het aanpassingsbeleid, dat aangrijpt bij de structurele verschuivingen in het wereldproduktiepatroon, meer in de belangstelling te staan. Facetten van dit aanbodbeleid zijn onder meer stimulering van investeringen in kansrijke sectoren, sanering van structureel verzwakte bedrijfstakken, aanmoediging van speurwerk en invoering van concurrentiebevorderende maatregelen. Zowel het energiebeleid als het structurele aanpassingsbeleid zal pas op wat langere termijn positieve effecten opleveren voor de economie der betrokken landen. Intussen zal ook als gevolg van de noodzakelijke inflatiebestrijding een pijnlijk saneringsproces moeten worden ondergaan. Daarbij dient men echter te vermijden, dat de heropleving van de wereldconjunctuur onnodig wordt belemmerd en produktie en werkgelegenheid Olieprijs en inflatietempo 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 prijsstijging van de gezinsconsumptie in de industrielanden (in t.o.v. jaar tevoren; kwartaalgemiddelden; schaal links) prijs van ruwe olie uit Saoedi-Arabië (in per vat; kwartaalultimo's; schaal rechts) Bron: IMF; VN verder worden aangetast. Tegelijkertijd moet men evenwel voorkomen, dat de structuurverbetering voortijdig wordt afgebroken en de inflatie onvoldoende wordt teruggedrongen. Het zal niet eenvoudig blijken tussen deze beide klippen door te Betalingsbalansfinanciering Als gevolg van de olieprijsverhoging boekten de olie-exporterende landen in het verslagjaar op de lopende rekening van hun betalingsbalans te zamen een overschot van niet minder dan 1 1 5 miljard. Hiertegenover stond een betalingsbalanstekort van ongeveer 50 miljard voor de gezamenlijke industrielanden en van circa 70 miljard voorde olie-importerende ontwikkelingslanden. Deze omvangrijke betalingsbalanssaldi leidden algemeen tot de vraag, of het internationale bankwezen wel in staat zou zijn de nieuwe toevloed van oliegelden in de overschotlanden even soepel terug te sluizen naar de tekortlanden als na de eerste oliecrisis het geval bleek te zijn. In dit verband ontstond vooral bezorgdheid over de financiering van de aanzienlijke betalingsbalanstekorten der olie-importerende ontwikkelingslanden. Hun omvangrijke schuldpositie wekte namelijk twijfels omtrent de capaciteit van deze landen om aan hun bestaande rente- en aflossings verplichtingen te voldoen. Een en ander uitte zich in de toenemende problemen, die zij ontmoetten bij hun pogingen om op de internationale financiële markten middelen op te nemen ter financiering van hun betalingsbalans tekorten. Daarbij speelde overigens niet alleen hun toegenomen schuldenlast een rol, doch ook de groeiende bezorgdheid van de internationale banken over de toereikendheid van hun eigen vermogen in verhouding tot hun buitenlandse uitzettingen, die bovendien in sterke mate waren geconcentreerd in een beperkt aantal landen. Ook in officiële kringen heeft de schuldproblematiek van met name de armste ontwikkelingslanden steeds meer aandacht gekregen. Zo werd door een Onafhankelijke Commissie inzake internationale ontwikkelingsvraagstukken een rapport uitgebracht onder de titel: een overlevingsprogramma. In dit zogenaamde Brandt-rapport werd onder meer een vurig pleidooi gehouden voor een aanzienlijke uitbreiding van de ontwikkelingshulp, alsmede voor een verbetering van de kredietverlening aan ontwikkelingslanden door zowel het particuliere bankwezen als de internationale organisaties, met name de Wereldbank en het Internationale Monetaire Fonds. Tijdens de jaarvergadering van beide laatstgenoemde instellingen in Washington werd aan deze aanbevelingen gedeeltelijk reeds gehoor gegeven. De Wereldbank besloot over te gaan tot de verstrekking van leningen voor structurele aanpassingsprogramma's aan landen met ernstige betalingsbalanstekorten, oprichting van een 1 7

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1980 | | pagina 10