1
1
gevolg van de omstandigheid dat, bij de hoge
rentestanden, de subsidieregeling gebrekkig
aansloot aan regelingen voor gemeentegaranties.
Ook de verhoging van de overdrachtsbelasting per
1 januari 1979 heeft nog invloed gehad.
Mede dank zij de invoering van de maandannuïteit
bij de Rabohypotheekbank N.V. en later ook bij de
aangesloten Rabobanken kon ons marktaandeel
worden gehandhaafd. Deze maandannuïteit blijkt
duidelijk in een behoefte te voorzien. Tegen het
einde van 1979 begonnen interne regelingen en de
kredietbeperking allengs meer te knellen en waren
veel Rabobanken genoodzaakt de kredietverlening
aan particulieren enigszins af te remmen, overeen
komstig de van oudsher geldende prioriteitenstelling
in de kredietverlening door onze organisatie, waarbij
bedrijven voorrang genieten.
Ten opzichte van 1978 en vooral van 1977 is de
groei van de consumptieve kredietverlening door de
Rabobankorganisatie belangrijk achtergebleven.
De afremming is het sterkst bij de persoonlijke
leningen, maar ook andere consumptieve krediet
vormen zoals het Doorlopend Krediet en het
Salariskrediet groeiden minder. Bij deze
ontwikkeling speelt de sedert april 1979 van kracht
zijnde beperkingsregeling van het consumptief
krediet nauwelijks een rol. Wij hebben echter de
indruk dat het publiek zelf wat terughoudender is
geworden bij het aangaan van financiële
verplichtingen ter financiering van consumptieve
bestedingen. Wel nemen wij een herleving waar van
agressieve verkoopmethoden van bemiddelaars in
consumptief krediet. In samenwerking met onze
dochtermaatschappij De Lage Landen N.V. is in het
Nieuw verstrekte leningen door de totale organisatie
(procentuele verdeling)
0 10 20 30
1979
diversen
1^^ bedrijfsdoeleinder
woningen
verslagjaar bij de Rabobanken het zogenaamde
Credit-Score Systeem geïntroduceerd.
Deze methode om cliënten zelf hun financiële
draagkracht voor consumptieve kredietvormen te
laten toetsen is wederzijds als waardevol ervaren.
Aflossingen
De aflossingen op uitstaande leningen beliepen in
het verslagjaar f 10 108 (9 638) miljoen of 23
(27) van de beginstand. De belangrijkste
verklaring voor deze relatieve teruggang is gelegen
in de verminderde groei van het verstrekkingsniveau.
Ook het bedrag aan herfinancieringen is daardoor
minder sterk toegenomen. Uiteindelijk steeg het
bedrag aan uitstaande vaste leningen metf 7 973
(8 313) miljoen tot f 52 01 8 (44 045) miljoen.
Kredieten in rekening-courant
In het verslagjaar toonde het uitstaande rekening-
courantkrediet een stijging met f 1 475(1 567)
miljoen tot f 9 105(7 630) miljoen. Met name bij de
Centrale Rabobank groeiden de uitstaande
rekening-courantkredieten minder sterk dan in 1978.
Dat is in hoofdzaak toe te schrijven aan een minder
sterke toeneming van de behoefte aan kort krediet
bij de grote agrarische coöperaties.
In de financieringsschema's van deze bedrijven is in
1979 een verschuiving naar lange kredietverlening
opgetreden. Bij de aangesloten banken was de
stijging van het uitstaande rekening-courantkrediet
bijna even groot als in 1978. Zeker wanneer de
verminderde groei van enkele hierin begrepen
belangrijke consumptieve kredietvormen in
aanmerking wordt genomen, kan daar van een
wederom sterke stijging worden gesproken.
De weliswaar verhoudingsgewijs wat minder
toegenomen maar nog altijd hoge investeringen in
de agrarische sector hebben tot een dienovereen
komstige groei van de behoefte aan vlottend
bedrijfskapitaal geleid. Te zamen met de verder
gestegen activiteiten van onze banken in de
sectoren handel, nijverheid en dienstverlening had
dit een verdere stijging van de gecontracteerde
kredietmaxima tot gevolg. Daarnaast is ook de
benuttingsgraad van de toegestane kredietmaxima
weer toegenomen. Daarin weerspiegelt zich de
minder gunstige inkomensontwikkeling en
liquiditeitspositie van veel bedrijven.
Totale financieringsactiviteit
De totale kredietverlening aan de private sector nam
in 1 979 toe metf 9 448 (9 880) miljoen tot
f61 123(51 675) miljoen. Uitgedrukt in de begin
stand betekent dat een stijging met 18%, te
vergelijken met 24% in 1978 en 24% in 1977.
Het kredietbestand per eind 1979 was als volgt
over de onderdelen van onze organisatie verdeeld:
Rabobanken f 42 739 (36 904) miljoen, Centrale
Rabobank f 6 498 (5 489) miljoen en Rabo
hypotheekbank N.V. f 1 1 886 (9 282) miljoen.
Nu de kredietbeperking voor 1980 nog is verscherpt
- de toegestane stijging is verlaagd tot 7 (8) - zal
32
Stand van de toevertrouwde middelen bij de Rabobankorganisatie
(procentuele verdeling)
Toevertrouwde middelen
10 20 30 40 50 60 70
1976 I
I 1
1977 I T
1978
I
1979 I "h
middelen op termijn
rekening-courant-gelden
spaargelden
de mate waarin en de prijs waartegen wij in 1 980
de op ons afkomende kredietvraag kunnen
honoreren sterk afhangen van de groei van de
spaarmiddelen bij onze aangesloten banken.
Voor 1 980 verwachten wij geen stijging van het
groeitempo van de kredietvraag.
De investeringsanimo van bedrijven zal vermoedelijk
verder worden getemperd. Aan de andere kant valt,
ondanks de hier en daar te bespeuren stabilisatie in
de woningprijzen en de weer aanwakkerende
inflatie, geen sterke stijging van de vraag naar
woningfinancieringen te verwachten.
Overige uitzettingen
In het verslagjaar hebben wij onze portefeuille
Schatkistpapier uitgebreid met f 450 (-214)
miljoen. Het per 1 januari 1 980 buiten werking
stellen van het sedert 1 973 nog altijd van kracht
zijnde systeem van indirecte kredietbeheersing heeft
de daaruit voortvloeiende druk op de tarieven voor
dit papier weggenomen. De post Bankiers in binnen-
en buitenland nam toe metf 1 587 (2 099) miljoen.
Uitzettingen op korte termijn namen af met f 262
(+611miljoen.
Daarin komt de accentverschuiving in onze
liquiditeitsportefeuille naar Schatkistpapier en
overheidsobligaties tot uitdrukking. Mede tegen het
licht van de hoge rentetarieven hebben wij onze
effectenportefeuille uitgebreid met f 422 (1 30)
miljoen.
Spaarmiddelen
Bij een analyse van de spaarontwikkeling moeten de
tegoeden op spaarrekeningen en op deposito
rekeningen van particulieren te zamen worden
betrokken. Deposito's van particulieren stemmen
naar hun aard overeen met spaartegoeden en
worden sedert het in werking treden van de laatste
wijzigingen in het sociaal-economisch en
bedrijfseconomisch toezicht van De Nederlandsche
Bank als spaarmiddelen aangemerkt.
De spaarmiddelen bij onze banken namen in het
verslagjaar toe met f 4 504 (4 387) miljoen tot
f 43 075 (38 571miljoen. Uitgedrukt in de
beginstand is dat een groei van 12%, vergelijkbaar
met 13% in 1 978 en 14% in 1977.
De teruggang in het groeitempo van de besparingen
moet in belangrijke mate worden toegeschreven aan
de verminderde inkomensgroei. De reële inkomens
zijn in het verslagjaar slechts in geringe mate
gestegen. De verlaging van de inflatie zorgde voor
een verdere beperking van de stijging van de
nominale inkomens. In vergelijking met vooraf
gaande jaren lijkt het achterblijven van de
inkomensgroei de besparingen verhoudingsgewijs
meer te hebben aangetast dan de bestedingen.
De bereidheid tot sparen is in het verslagjaar
afgenomen, ondanks de (historisch gezien) zeer
hoge reële rentevergoeding. Nadat reeds sedert het
begin van de zeventigerjaren de nationale
spaarquote gaandeweg was uitgehold door de
sterke daling van de winstgevendheid van bedrijven
en van de overheidsbesparingen, komt nu kennelijk
ook de spaarquote van gezinnen onder druk.
Niet alleen wordt daardoor thans een belangrijke
middelenbron van het bankwezen aangetast.
Ook treft deze ontwikkeling de investeringen en
daarmee de schepping en instandhouding van
werkgelegenheid. Het bevorderen van de spaarzin is
daarom dringende noodzaak. Naast verbetering van
de spaarvoorwaarden en spaarmogelijkheden door
de banken zal de overheid daartoe een wezenlijke
bijdrage moeten leveren. De met ingang van 1980
van kracht geworden belastingvrijstelling voor
f 500,- met rentelasten gesaldeerde rente
inkomsten is naar onze mening nauwelijks als
zodanig aan te merken. Voor de kleine spaarder, die
tevens spaart om rente en aflossing van zijn
woningfinanciering te voldoen, betekent dit zelfs een
verslechtering van de f 200,- regeling van
1978/1979. Zeker bij toenemende inflatie zal een
sterkere spaarstimulans, bijvoorbeeld door een
inflatieneutrale belastingheffing op spaarrente, zijn
toe te juichen.
De hoge rentelasten voor woningfinancieringen en
de magere resultaten van veel zelfstandige onder
nemers in en buiten de agrarische sector hebben de
spaarsaldi ongetwijfeld negatief beïnvloed.
Reeds in ons vorige jaarverslag merkten wij op dat
de toenemende reële rentevergoeding de rente
gevoeligheid lijkt te vergroten. In het verslagjaar is
33