bedrijfstakken gingen arbeidsplaatsen verloren.
Voor vervangende werkgelegenheid was men
hoofdzakelijk aangewezen op de overheid en de
niet-commerciële dienstverlening.
De economische politiek werd gaandeweg meer
gericht op een algemeen rendementsherstel bij het
bedrijfsleven, doch het streven naar matiging van de
lastenstijging werd onvoldoende met succes
bekroond. Hierdoor geraakte men steeds meer
aangewezen op financiële steunverlening aan
afzonderlijke bedrijven, waar arbeidsplaatsen in
gevaar verkeerden. In een aantal gevallen bleek, dat
de geboden steun het afstervingsproces slechts had
vertraagd, maar geen duurzame genezing had
bewerkstelligd.
De regering heeft in het verslagjaar getracht enkele
aanzetten te geven voor een beleidsombuiging,
waarmee in de tachtiger jaren een fundamentele
verbetering van de economische structuur wordt
nagestreefd. Hierbij wordt met name gedacht aan de
Voortgangsnota Economisch Structuurbeleid, ook
wel Sectornota genoemd, alsmede aan de
Innovatienota.
In de Sectornota komen enkele onderdelen aan de
orde van het beleid tot versterking en vernieuwing
Rente op de geld- en kapitaalmarkt
1977 1978 1979
3-maands interbancaire depositorente
promessedisconto van De Nederlandsche Bank
plus een opslag van 1 'A%
I I tijdelijke extra rente-opslag
kapitaalmarktrente
van de economische structuur, zoals het sector-
beleid, het vernieuwingsbeleid, het exportbeleid
en de stimulering van de schepping van nieuwe
arbeidsplaatsen in het kader van de Wet
Investeringsrekening (WIR). Voorts wordt aandacht
besteed aan de beperking en reglementering van de
financiële steun aan individuele bedrijven uit
werkgelegenheidsgelden.
Bij het sectorbeleid zullen de maatregelen ter
verbetering van de structuur een tijdelijk en aan
vullend karakter dragen, waarbij de klemtoon zal
worden verlegd van een defensief naar een toe
komstgericht beleid.
In de Innovatienota, welke hierop aansluit, wordt het
accent gelegd op de noodzaak van technologische
vernieuwing. Voor een en ander is in de jaren 1 980
tot en met 1984 een totaalbedrag van f 4 miljard
extra uitgetrokken.
Bijzondere aandacht vereist hier ook de rol van het
bankwezen bij dit proces. Het is de banken wel
verweten, dat zij zich te voorzichtig zouden opstellen
bij de verstrekking van risicodragend vermogen aan
bedrijven. Dergelijke verwijten lijken echter - met
name voor onze organisatie - niet gerechtvaardigd.
Reeds vanaf hun prille bestaan immers hebben de
plaatselijke coöperatieve landbouwkredietbanken
lange leningen verstrekt aan kapitaalarme
agrarische ondernemers, in hoofdzaak slechts
gebaseerd op garanties in de vorm van borgtocht.
Ook de succesvolle totstandbrenging van
vernieuwingen in de landbouw, waarop in de
Innovatienota wordt gewezen, zou onmogelijk zijn
geweest zonder de bereidheid van onze banken om
de financiering daarvan te verzorgen.
Voorts heeft onze organisatie nog vóór de open
stelling van het zogenaamde tweede circuit voor
bankkredieten onder overheidsgarantie aan het
midden- en kleinbedrijf zelf reeds een dergelijke
kredietvorm ingevoerd. Tenslotte zou ook een zekere
verruiming van de 5% -grens voor deelnemingen
door banken in andere bedrijven onzerzijds niet op
bezwaren stuiten.
Midden- en kleinbedrijf
Het is alleszins gerechtvaardigd, dat de overheid
thans grote aandacht besteedt aan het midden- en
kleinbedrijf. Met bijna 2 miljoen arbeidsplaatsen
verschaft het midden- en kleinbedrijf (tot 100
werknemers per bedrijf; de agrarische sector niet
meegerekend) immers werkgelegenheid aan ruim
40% van de gezamenlijke beroepsbevolking.
Bovendien heeft de werkgelegenheid in deze sector
zich tijdens de afgelopen jaren in vergelijking met de
rest van het bedrijfsleven gunstig ontwikkeld.
Daarnaast moet erop worden gewezen, dat het
merendeel van de moeilijk vervulbare vacatures zich
in het midden- en kleinbedrijf blijkt te bevinden.
Behalve bij de personeelswerving doen zich ook
regelmatig knelpunten voor bij de financiering van
kleine en middelgrote bedrijven. Weliswaar is de
mogelijkheid tot het verstrekken van kredieten met
20
Tabel 2 Kerngegevens midden- en kleinbedrijf
(stijging in
t.o.v. 1978)
detail- nijverheid
handel en dienst
verlening
horeca
totaal
Omzet
Volume
Prijs
Waarde
Overig inkomen
per zelfstandige
1,5
3
4,5
0,5
6,5
7
4
7,5
12
10,5
In grote lijnen vergelijkbaar met de (fiscale) netto winst
(Bron: Economisch Instituut voor het Midden-en Kleinbedrijf)
overheidsgarantie aan het midden- en kleinbedrijf
sedert 1977 niet meer gemonopoliseerd bij één
bepaalde bank, maar er is hierbij toch nog altijd
sprake van twee gescheiden circuits. Bovendien zijn
de betrokken goedkeuringsprocedures omslachtig
en tijdrovend. Op beide punten zouden verbeteringen
kunnen worden aangebracht om de financiering van
het midden- en kleinbedrijf te bevorderen.
Tijdens het verslagjaar stond de gang van zaken in
het midden- en kleinbedrijf sterk in het teken van de
beperkte toeneming van de binnenlandse
bestedingen. Het aantrekken van de goederen-
uitvoer, waarin deze sector slechts een gering
aandeel heeft, bood hiervoor onvoldoende
compensatie. Merkbaar was vooral de invloed van
de tegenvallende bestedingen aan duurzame
consumptiegoederen. Dank zij de vrij gematigde
loonontwikkeling kon de winstgevendheid van het
midden- en kleinbedrijf gemiddeld toch op peil
blijven.
Bij het midden- en kleinbedrijf in de detailhandel
bleef de omzetstijging achter bij die in de rest van de
detailhandel. In de nijverheid en dienstverlening
onderging ook het midden- en kleinbedrijf de invloed
van vertraagde bouwactiviteiten door de strenge
winter, een gematigde investeringsontwikkeling en
structurele problemen. Bij het horecabedrijf vormde
de afnemende belangstelling van binnen- en
buitenlandse toeristen voor vakanties in ons land
een negatieve factor. In de vervoerssector
ondervond men een lichte stijging van het aantal
passagiers en een toename van het goederen
vervoer.
Land- en tuinbouw
EEG-beleid
De gemeenschappelijke landbouwpolitiek van de
EEG stond in het verslagjaar wederom sterk in de
belangstelling. De roep om aanpassing is onmis
kenbaar versterkt, niet in het minst vanwege de
toegenomen kosten van dit beleid. Deze brengen de
financierbaarheid ervan in gevaar, omdat de grenzen
van de beschikbare middelen binnen 1 a 2 jaar
overschreden dreigen te worden. Het grootste deel
van de gemeenschappelijke begroting heeft
betrekking op de landbouwpolitiek. Hierbij dient
echter in aanmerking te worden genomen, dat op dit
gebied ook duidelijk sprake is van overname door de
Gemeenschap van een deel van het beleid van de
nationale lidstaten. Dit is niet het geval met andere
grote sectoren van overheidszorg, waar de EEG
slechts een beperkte aanvullende rol vervult.
Overigens zijn door de Europese Commissie, met
name op het terrein van het zuivel- en suikerbeleid,
voorstellen ingediend om de kosten van het land
bouwbeleid te beperken.
De invoering van het Europese Monetaire Stelsel is
voor de gemeenschappelijke landbouwpolitiek van
grote betekenis. Stabielere wisselkoersen kunnen
immers op wat langere termijn de mogelijkheid
vergroten de afwijkende 'groene koersen' en
eventuele concurrentieverstoringen, die hiervan het
gevolg zijn, te elimineren. Indien het EMS-stelsel
zich ontwikkelt overeenkomstig hetgeen de
optimisten ervan verwachten, wordt door
afschaffing van de monetair compenserende
bedragen (mcb's) de terugkeer naar een werkelijk
uniform prijsniveau voor de Europese landbouw
mogelijk. Het is daarom verheugend, dat de feitelijke
wisselkoersontwikkeling - ondanks enkele
aanpassingen van de middenkoersen - in het
verslagjaar reeds heeft geleid tot een aanzienlijke
verlaging van de mcb's. Het voornaamste probleem
in dit opzicht ligt thans nog bij de Duitse mcb's, als
gevolg van de opwaardering van de mark.
Grondpolitiek
De stijging van de grondprijzen in voorgaande jaren
heeft zich in 1 979 niet voortgezet.
Kort voor de jaarwisseling zijn door de regering na
een langdurige voorbereiding enige wetsvoorstellen
ingediend op het terrein van de grondpolitiek.
Het betreft hier ontwerpen voor een Landinrichtings
wet, een nieuwe Onteigeningswet en een Wet
Vervreemding Landbouwgronden.
21