Tabel 1 Betalingsbalans op kasbasis
(in f mrd.)
Goederenuitvoer
Goedereninvoer
Saldo handelsbalans
Dienstenverkeer e.d.
Saldo lopende rekening
(idem op transactiebasis)
Kapitaalverkeer
Saldo totale rekening
niet-monetaire sectoren
1975
1976
1977
1978
1979
83,4
96,5
100,7
100,3
1 16,8
82,7
95,9
104,4
105,8
123,2
0,7
0,6
-3,7
-5,5
-6,4
4,5
5,7
4,7
2,8
1,6
5,2
6,3
1,0
-2,7
-4,8
(5,2)
(7,6)
(2,1)
(-2,3)
(- 4,5)
-3,0
-7,0
-2,5
- 1,9
-0,5
-5,3
stijging en een verdere stijging van de collectieve
lastendruk te verwachten. De in Bestek '81
geschetste beleidsdoelstellingen kwamen zo steeds
verder in het verschiet te liggen, nog afgezien van
de negatieve invloed van de forse olieprijsverhoging.
In verband hiermee is de regering overgegaan tot
een verstrakking van het matigingsbeleid inzake
particuliere inkomens en collectieve uitgaven.
De groei van de particuliere consumptie is in veel
rustiger vaarwater terechtgekomen. Naast de
gematigde inkomensontwikkeling heeft daarbij de
beperking van het consumptieve krediet een rol
gespeeld. Thans behoeft voor een consumptieve
overbesteding in de particuliere sector nauwelijks
meer te worden gevreesd. Het is dan ook begrijpelijk
dat de regering niet is overgegaan tot voortzetting
van de consumptieve kredietbeperking. De prijs
stijging van de gezinsconsumptie bedroeg ten
opzichte van 1978 gemiddeld 4,25%, maar is tegen
Stiiging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie (in%)
01 234 56789 10 11
het einde van het verslagjaar opgelopen tot 4,75%.
In vergelijking met eerdere jaren en andere landen
mag de inflatiebestrijding betrekkelijk geslaagd
worden genoemd. Ook in dit opzicht moet echter
voor 1980 een minder gunstig resultaat worden
verwacht.
Monetaire ontwikkeling
Kredietbeperking
Bij de invoering van de directe kredietbeperking in
1 977 werd meer in het bijzonder een afremming
van de uitbundige groei van de hypothecaire
kredietverlening voor woningfinanciering
nagestreefd. De voortzetting van de krediet-
beperkende maatregelen in 1978 was erop gericht
de inmiddels opgetreden verbetering van de
liquiditeitsverhoudingen te behouden zonder het
wenselijke conjunctuurherstel te belemmeren.
De verlenging van de kredietbeheersing in 1 979
werd gemotiveerd met het verder toenemende
financieringstekort van de overheid en het
wenselijke evenwichtsherstel op de lopende
rekening van de betalingsbalans.
Eind vorig jaar werd besloten de directe krediet
beperking ook in 1 980 te handhaven, ofschoon
intussen de prijsstijging op de woningmarkt reeds
geruime tijd tot stilstand was gekomen, de
hypothecaire kredietverlening sterk was vertraagd,
de voorheen bestaande liquiditeitsruimte behoorlijk
was afgeroomd en het tekort op de lopende
rekening weer leek terug te lopen. Ditmaal baseerde
De Nederlandsche Bank de voortzetting van de
kredietbeperking echter vooral op het aanhouden
van inflatoire tendenties. Voorts achtte zij een streng
monetair beleid van betekenis voor de handhaving
van de wisselkoers van de gulden.
Het op grond van verschillende argumenten telkens
weer voortzetten van de kredietbeheersing heeft
ertoe geleid, dat het bankwezen in de afgelopen
tientallen jaren vaker wel dan niet in dit keurslijf
gewrongen is geweest. Voor zover dat dient ter
18
beteugeling van een overmatige kredietverlening
door het bankwezen, kan daarvoor uiteraard volledig
begrip worden opgebracht. Dat is echter minder het
geval, wanneer dit wapen door de monetaire
autoriteiten wordt gehanteerd ter bestrijding van
een inflatoir proces, dat aan andere oorzaken valt
toe te schrijven, zoals een te hoog begrotingstekort
of een te grote loonsverhoging. Daaruit resulterende
betalingsbalanstekorten en prijsstijgingen kunnen
natuurlijk wel met monetaire instrumenten worden
tegengegaan, doch de oorzaak van de kwaal wordt
met dit middel niet verholpen. Hiertoe dient immers
het inflatieproces aan de bron te worden bestreden
door middel van begrotingsbeleid en loonpolitiek.
Wanneer in dergelijke omstandigheden slechts de
monetaire politiek wordt ingezet, worden de lasten
van de inflatiebestrijding ten onrechte via het
bankwezen afgewenteld op het bedrijfsleven.
Bovendien dreigt dan het gevaar van concurrentie
door instellingen, die niet aan het toezicht van de
monetaire autoriteiten zijn onderworpen.
Reële rente
1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979
kapitaalmarktrente
consumptieprijsstijging
buitenland. Bij een nauwelijks opgelopen
binnenlands inflatietempo resulteerde dit in een
stijging van de reële rente, zijnde de rente na aftrek
van de prijsstijging.
Een dergelijk hoog rentepeil is uiteraard aantrekkelijk
voor de spaarders, die in de afgelopen jaren vaak
genoegen moesten nemen met een rente
opbrengst, welke niet eens toereikend was om de
koopkrachtaantasting van hun spaargelden te
compenseren. Hiertegenover staat echter, dat het
huidige niveau van de reële rente dermate hoog is,
dat de toch reeds geringe investeringslust van het
bedrijfsleven daardoor nog verder wordt getemperd.
Aldus komt tot uitdrukking, dat een overmatig
beslag van de overheid op de nationale middelen op
een of andere wijze ten koste moet gaan van de
bestedingen der overige sectoren.
De rentestijging was vooral tegen het einde van het
verslagjaar op de geldmarkt nog aanzienlijk groter
dan op de kapitaalmarkt. Daardoor ontstond een
omgekeerde rentestructuur, waarbij de rente voor
kort geld hoger was dan die voor lang kapitaal.
Deze ontwikkeling werd in overwegende mate
veroorzaakt door buitenlandse factoren.
Onder invloed van een verkrappend monetair beleid
onderging de buitenlandse rente namelijk een forse
stijging, die vanzelfsprekend ook de rente in ons land
deed oplopen. Bovendien vertoonde de koers van de
Duitse mark een opwaartse beweging, ook tegenover
de gulden, wat De Nederlandsche Bank ertoe bracht
de guldenskoers te steunen, zowel door interventies
op de valutamarkt als door verstrakking van haar
geldmarktbeleid.
De hieruit resulterende hoge rentetarieven op de
binnenlandse geldmarkt dwongen het bankwezen
tot herhaalde verhoging van de extra opslagrente,
uiteindelijk zelfs tot 3%.
In het verleden werd deze extra rente-opslag op de
debettarieven voor kredieten in rekening-courant,
die gekoppeld zijn aan het promessedisconto van De
Nederlandsche Bank, slechts af en toe gehanteerd
om de gevolgen van incidentele onevenwichtig
heden in de rentestructuur op te vangen. Intussen
lijkt dit instrument, dat vanaf midden 1 978
onafgebroken is toegepast, echter in toenemende
mate te worden gebruikt als een blijvend middel ter
bescherming van de vereiste rentemarge van het
bankwezen.
Rentestijging Bedrijfsleven
Als gevolg van de kredietbeperking zagen de banken
zich genoopt hun kredietverlening zoveel mogelijk te Het bedrijfsleven heeft in de zeventiger jaren minder
financieren door het aantrekken van lange middelen. goed gefloreerd. Door de voortdurende stijging van
Deze mogen immers als zogenaamde doorgeefbare loonkosten en collectieve lasten kwam de
passiva in mindering worden gebracht op de krediet- rendementspositie steeds meer onder druk te staan,
expansie. Aldus deed het bankwezen wederom een De vermogensverhoudingen in het bedrijfsleven
aanzienlijk beroep op de kapitaalmarkt, waar ook de werden ongunstiger en de investeringen liepen
overheid opnieuw actief opereerde ter financiering terug, terwijl ook de internationale concurrentie-
van haar omvangrijke begrotingstekort. Dit leidde tot positie aanmerkelijk verslechterde. Een en ander
een opwaartse druk op de kapitaalmarktrente, nog leidde tot een aanzienlijke toeneming van de
versterkt door de krachtige rentestijging in het geregistreerde werkloosheid. In verscheidene
19