wordt een overzicht gegeven van de activiteiten van dit fonds. Daaruit blijkt dat het Borgstellingsfonds zich in 1978 garant verklaarde voor nieuwe leningen ten bedrage van f 144 (145) miljoen ten behoeve van cliënten van onze organisatie. Handel, nijverheid en dienstverlening De verstrekking van nieuwe leningen door onze organisatie aan niet-agrarische bedrijven nam in het verslagjaar toe met 21 (27)% tot f3 100 (2 554) miljoen. Er is derhalve ook hier sprake van een teruggang in het groeitempo, hoewel naar onze mening nog altijd van een hoge kredietvraag vanuit het midden- en kleinbedrijf kan worden gesproken, mede als gevolg van de gestage daling van de eigen middelen die beschikbaar zijn ter financiering van nieuwe investeringen. Voor de daling van het groeitempo zijn, naast de verminderde inflatie, nog andere oorzaken aan te wijzen. Het uitblijven van de eind 1977 verwachte conjuncturele opleving heeft het optimisme en daarmee de investeringsanimo in deze sectoren wat getemperd. Van betekenis is voorts het feit, dat in een aantal gevallen in het eerste halfjaar investeringsbeslissingen zijn uitgesteld in verband met de toen ophanden zijnde invoering van de W.I.R. Het lijkt niet waarschijnlijk dat die vertraging in het tweede halfjaar reeds geheel is ingelopen. De verbetering en uitbreiding van onze dienstverlening aan het niet-agrarisch bedrijfsleven hebben wij in het verslagjaar onverminderd voortgezet. Naarmate ons aandeel in deze sectoren toeneemt wordt de procentuele groei minder en vindt een accentverschuiving naar verdere verdieping van de relatie met bestaande cliënten plaats. De effecten daarvan komen vooral tot uitdrukking in de kredieten en tegoeden in rekening-courant en in de diverse overige vormen van dienstverlening. Het aandeel in de totale verstrekking van nieuwe leningen bleef 17 (17)% bedragen. Totaal bedrijven In totaal namen bedrijven in het verslagjaar bij onze banken nieuwe leningen op voor een bedrag van 317 (6 570) miljoen, een stijging met 27 (31)% ten opzichte van 1977. Daarmee nam het aandeel van bedrijven in het totaal van de nieuw verstrekte leningen toe tot 46 (44)%. Overige groepen Nieuwe leningen aan overige groepen (vooral particulieren) waren in het verslagjaar 15% hoger dan in 1977. Die stijging is aanmerkelijk minder dan de spectaculaire toenemingen in 1977 en in 1976 met respectievelijk 27% en 60%. Verreweg het grootste deel van de hier bedoelde leningen is bestemd voor de financiering van het eigen woningbezit. De groei van het eigen woningbezit lijkt zich wat te stabiliseren. Het aantal in aanbouw genomen eigen woningen is in het verslagjaar gelijk gebleven, terwijl het in 1977 nog met ruim 10% toenam. Van grote betekenis voor het bedrag aan nieuwe leningen is het feit dat sedert medio 1977 de sterke prijsstijgingen van bestaande woningen allengs zijn verminderd. Sedert medio 1978 is zelfs sprake van een stabilisatie en hier en daar wellicht zelfs van enige daling van het prijsniveau. Dat leidt tot een meer afwachtende houding bij aspirant-kopers. Die afwachtende houding is voorts een gevolg van de lagere nominale inkomensstijging, van de onzekerheden daaromtrent en van de ongewisheid van de toekomstige fiscale aftrekbaarheid van de rentelasten. Ook de afnemende inflatiegraad en het toenemend aantal anti-speculatiebedingen beïnvloedt de vraag naar woningen. Al deze factoren hebben geleid tot meer aarzeling, niet alleen bij personen die wilden verhuizen van een goedkopere naar een duurdere eigen woning, maar ook bij personen die voor het eerst een eigen woning zouden willen kopen. Ook de binnenlandse kredietbeperkingsregeling heeft invloed gehad. Voor zover onze banken daartoe gedwongen waren heeft de noodzakelijke afremming plaatsgevonden in de kredietverlening aan particulieren, overeenkomstig de oorspronkelijke prioriteiten stellingen binnen onze organisatie. Met name ook bij de specifieke consumptieve kredietvormen was die invloed merkbaar. Het in de vorm van persoonlijke leningen verstrekte bedrag was met f 233 (230) miljoen nauwelijks hoger dan dat van 1977. De populariteit van de persoonlijke lening als consumptieve kredietvorm neemt af. Wel werd in het verslagjaar in sterkere mate gebruik gemaakt van de andere specifieke kredietvormen bij de Rabobanken waaronder het Doorlopend Krediet en het Salariskrediet en ook van de bankhypotheek, die in staat stelt zonder bijkomende kosten de ruimte in de hypotheekstelling te benutten. In totaal verstrekte onze organisatie in het verslagjaar aan overige groepen nieuwe leningen ten bedrage van f 9 634 (8 386) miljoen. Dat is 54 (56)% van de totale verstrekkingen. Van het genoemde bedrag was f 8 569 (7 475) miljoen bestemd voor woningfinancieringen Te zamen met de f 1 305 (1090) miljoen welke voor dit doel aan bedrijven werd verstrekt was f 9 874 (8 565) miljoen of 55 (57)% van het totaal van de in 1978 verstrekte nieuwe leningen bestemd voor de financiering van het eigen woningbezit. Aflossingen Op uitstaande leningen werd in het verslagjaar f 9 803 (8 514) miljoen afgelost. Uitgedrukt in de beginstand is dat 28 (30%). In de daling van dit aflossingspercentage weerspiegelt zich, naast het toenemend gebruik van de annuïteitenhypotheek het toegenomen aandeel van de Rabohypotheek-' bank N.V. en ook het feit dat in het verslagjaar minder transacties in bestaande woningen hebben 32 plaatsgevonden: het bedrag aan herfinancieringen is daardoor gedrukt. Per saldo steeg het bedrag aan uitstaande vaste leningen met f 8 148 (6 442) miljoen tot f 42 565 (34 417) miljoen. Kredieten in rekening-courant Het uitstaande rekening-courantkrediet steeg in het afgelopen jaar met f 1 567(1 513) miljoen tot f 7 630 (6 063) miljoen. Evenals in 1977 leidde het nog altijd hoge investeringsniveau in de agrarische sector en ook in het niet-agrarisch midden- en kleinbedrijf tot een toegenomen behoefte aan bedrijfskapitaal. De gecontracteerde kredietmaxima namen dan ook per saldo wederom sterk toe. In de stijging van de uitstaande rekening- courantsaldi bij de plaatselijke Rabobanken weerspiegelt zich ook de in vergelijking met 1977 verminderde liquiditeitspositie van enkele belangrijke agrarische sectoren als gevolg van verhoudingsgewijs minder gunstige prijzen en van hoge belastingbetalingen. Te denken is daarbij met name aan de akkerbouw, de varkenshouderij en aan de glasgroenteteelt. In tegenstelling tot 1977 namen in het verslagjaar ook bij de Centrale Rabobank de uitstaande rekening-courantkredieten flink toe. Deze krediet verlening heeft voornamelijk betrekking op de grote agrarische coöperaties, waarvan de kredietbehoefte een sterk wisselend beeld vertoont. Met name met de voorraadfinanciering in de zuivel- en in de veevoedersector waren ultimo 1978 aanmerkelijk grotere bedragen gemoeid dan een jaar eerder. Totale financieringsactiviteit De totale kredietverlening aan de private sector nam in 1978 per saldo toe met f 9 715 (7 955) miljoen of 24 (24)% tot f 50 195 (40 480) miljoen. Dit kredietbestand is als volgt over de onderdelen van de organisatie verdeeld: aangesloten banken f 36 902 (31 663) miljoen, Centrale Rabobank f4 011 (3 373) miljoen en Rabohypotheekbank N.V. f 9 282 (5 444) miljoen. Evenals in de beide voorgaande jaren was er derhalve sprake van een bijzonder sterke kredietgroei. In april 1978 werd de medio 1977 ingevoerde directe kredietbeperkingsregeling in gewijzigde vorm voortgezet. Vanaf die datum worden ook de spaarmiddelen als zogenaamde monetair neutrale doorgeefpassiva aangemerkt, evenals middelen met een oorspronkelijke looptijd van twee jaar of langer (was vijf jaar). Ten opzichte van het dienovereenkomstig herziene basisbedrag mag de kredietverlening toenemen met 8 (12,5)% op jaarbasis. Mede dank zij de toegenomen inspanning van de Rabohypotheek bank N.V., waar de middelenvoorziening vrijwel geheel geschiedt door het aantrekken van middelen met een looptijd van twee jaar of langer en dank zij de relatief goede aanwas van spaarmiddelen bij de Rabobanken, waren wij slechts in geringe mate genoodzaakt tot afremming van de kredietverlening. Het toegenomen beroep op de Rabohypotheek bank N.V. leidde ertoe dat deze dochterinstelling van de totale kredietgroei door onze organisatie niet minder dan 40 (32%) voor haar rekening nam. Nu de prijzen van grond en huizen in een duidelijk rustiger vaarwater terecht zijn gekomen en nu de toeneming van de investeringsanimo in de agrarische sector wat tanende lijkt, verwachten wij voor 1979 enige matiging in de groei van de kredietverlening. Daarbij zal de Rabohypotheek bank N.V. wederom een belangrijk aandeel hebben in de verwachte groei, zij het relatief minder dan in het afgelopen jaar. Aard en omvang van de kredietbeperking zullen hierop mede van invloed zijn. Overige uitzettingen Na een uitbreiding met f 251 miljoen in 1977 is in het verslagjaar onze portefeuille schatkistpapier verminderd met f 214 miljoen. De uitgifte van nieuw papier was in het verslagjaar verhoudingsgewijs gering, terwijl ook de rentevoet van het aangeboden nieuwe papier nauwelijks aantrekkelijk was. De uitzettingen op korte termijn namen sterk toe met f2 344 (848) miljoen. Daarin weerspiegelt zich de groei van ons buitenlands bedrijf, terwijl er ook sprake was van een accentverschuiving in onze liquiditeiten van schatkistpapier naar uitzettingen op korte termijn. Dat laatste geldt eveneens voor de belegging in effecten. De effectenportefeuille werd in het verslagjaar dan ook uitgebreid met f 130 (15) miljoen. De beleggingen op lange termijn, voor het merendeel leningen aan of garandeerd door Nederlandse overheidslichamen of semi- overheidslichamen, namen slechts toe met f 54 (462) miljoen tot f 5 768 (5 714) miljoen. Toevertrouwde middelen Spaarmiddelen In het begin van het verslagjaar werd in het kader van het gewijzigd sociaal- en bedrijfseconomisch toezicht op de banken door De Nederlandsche Bank, de nieuwe spaargelddefinitie van toepassing. Vanaf april 1978 moeten spaarrekeningen zijn gezuiverd van tegoeden boven f 500 000 per rekening en van tegoeden welke niet op naam staan van natuurlijke personen. Dat geldt eveneens voor bankdepositorekeningen van particulieren. Deze worden sedertdien eveneens als spaar middelen aangemerkt. Voor de bepaling van het eigenlijke en het oneigenlijke gedeelte in de aldus gedefinieerde spaarmiddelen wordt op de som van deze tegoeden het omloopsnelheidscriterium toegepast. De nieuwe definitie maakt een vergelijking in de tijd van de spaarontwikkeling beter mogelijk. De vertekeningen die in de afgelopen jaren ontstonden door omvangrijke overhevelingen van spaarrekeningen naar bankdepositorekeningen en omgekeerd zijn aldus geëlimineerd. Ter wille van 33

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1978 | | pagina 18