m
m
E
Rabobanken f 31 663 (26 621) miljoen, Centrale
Rabobankf 3 373 (3 018) miljoen en de Rabo-
hypotheekbank N.V. f 5 444 (2 886) miljoen.
Vooral als gevolg van de grote kredietvraag vanuit het
agrarische en niet-agrarische midden- en kleinbedrijf
is 1 977 voor onze organisatie een jaar geworden met
een buitengewoon sterkegroei vande kredietverlening.
Onder de geldende directe kredietbeperking werd deze
groei in belangrijke mate verwezenlijkt door inscha
keling vande Rabohypotheekbank N.V., welke zich
nagenoeg volledig financierde met zogenaamde
monetair neutrale doorgeefpassiva (middelen met een
oorspronkelijke looptijd van vijfjaar of langer). Het
aandeel van deze dochterinstelling in de groei van de
totale kredietverlening nam dan ook toe tot 32 (13)%.
Ook voor 1978 verwachten wij voorshands een groot
beroep op de Rabohypotheekbank N.V.
Overige uitzettingen
In het verslagjaar hebben wij onze portefeuille schat
kistpapier uitgebreid met f251 (255) miljoen. Ondanks
het in werking treden van een vorm van directe
kredietbeperking is ook het in 1 973 ingevoerde systeem
van indirecte kredietbeheersing nog van kracht. In dat
systeem speelt schatkistpapier een belangrijke rol.
Mede onder invloed van de verdere toeneming van
onze activiteiten in de sfeer van het buitenlands bedrijf
namen de uitzettingen op korte termijn toe met
f 848 (528) miljoen.
Om zoveel mogelijk ruimte te scheppen voor
kredietverlening aan de private sector door de
plaatselijke Rabobanken heeft de Centrale Rabobank
in 1 977 de pas ingehouden bij de uitbreiding van
posten, die ten dele ook een functie hebben in de
liquiditeitenopbouw, zoals de effectenportefeuille, die
toenam met f 1 5 (59) miljoen.
De beleggingen op lange termijn tenslotte namen toe
met f 462 (225) miljoen.
Toevertrouwde middelen
Spaargelden
De invloed van verschuivingen tussen spaarrekeningen
en bankdepositorekeningen was ook in het verslag
jaar weer aanzienlijk. Nadat in het eerste kwartaal de
overboekingen van spaarrekeningen naar bank
depositorekeningen, welke medio 1976 waren
begonnen, nog voortduurden, kwam in het tweede
kwartaal een omvangrijke terugvloeiing op gang.
Onder impuls van de weer stijgende geldmarktrente
in het laatste kwartaal van 1 977 werden vervolgens
wederom tegoeden verschoven van spaar- naar
bankdepositorekeningen. Mede dank zij de succes
volle wijze waarop De Nederlandsche Bank er in die
periode in slaagde om de renteontwikkeling in
betrekkelijk kalm vaarwater te houden, bleven de
verschuivingen toen naar omvang beperkt.
Niettemin hebben de geschetste bewegingen naar
onze mening eens te meer de wenselijkheid aangetoond
van een herziening van het begrip spaargelden in het
kader van het sociaal-economisch en bedrijfs
economisch toezicht op het bankwezen.
Het eind 1976 daarover begonnen overleg met
De Nederlandsche Bank verkeert thans in een eind
stadium. Aan een snelle afronding hiervan hechten wij
grote betekenis. Volgens de nieuwe zienswijze zal in
veel grotere mate dan thans, de omloopsnelheid
bepalend worden voor de typering van de gelden.
Wij delen de opvatting dat dit criterium aanmerkelijk
beter is dan het huidige, waarbij de min of meer
toevallige benaming van de rekening het belangrijkste
uitgangspunt is.
De hiervoor beschreven ontwikkelingen zijn voor ons
al enkele jaren aanleiding om bij een analyse van de
spaarontwikkeling niet alleen te zien naardespaar-
rekeningen, doch ook naar de bankdepositorekeningen.
In onze kerngegevens is deze laatste middelen
categorie begrepen onder middelen op termijn.
Het nominale inlegoverschot op spaar- en bank
depositorekeningen samen was circa 5% groter dan in
1 976. De groei van de besparingen bleef in 1 977
evenwel ongeveer 1 achter bij die van het goede
spaarjaar 1 976. Van een opvallende groei van de
spaargelden kan duszeker niet worden gesproken.
Daargelaten de vraag of de afnemende inflatiegraad
daarbij van invloed is, hebben wij de indruk dat de
bereidheid tot sparen in het afgelopen jaar is toe
genomen. Aan de andere kant leidt die lagere inflatie
graad echter ook tot een vermindering van de nominale
inkomensgroei en dienovereenkomstig tot minder
nominale besparingen. De spaarneiging wordt even
eens nog altijd bevorderd door de voortdurende
onzekerheid omtrent de toekomstige economische en
sociale ontwikkelingen. Ook de in verhouding tot de
inflatiegraad en tot de alternatieve beleggings
mogelijkheden vrij gunstige tarieven voor spaargelden
hebben de spaaraanwas bevorderd.
Naar onze overtuiging dient voorde eerstkomende
jaren rekening te worden gehouden met een verdere
relatieve afzwakking van de vrije gezinsbeparingen.
Daarnaast vertonen ook de vooruitzichten met
betrekking tot de bedrijfsbesparingen een verre van
rooskleurig beeld. Voor de toekomstige investeringen
en daarmee voor de werkgelegenheid vormen deze
besparingen belangrijke factoren. De beschreven
ontwikkeling leidde uiteindelijk tot geringe ver
schuivingen in de marktaandelen van de diverse
spaarinstellingen. De achteraan in dit verslag
opgenomen tabellen 4, 5 en 6 geven daarvan een
beeld. Deze tabellen hebben alleen betrekking op de op
spaarrekeningen geadministreerde tegoeden.
Kwam in de voorgaande jaren het merendeel van de
inlegoverschotten op spaarrekeningen tot stand op
direct opvraagbare rekeningen, in het verslagjaar was
dat in mindere mate het geval. Desondanks bleef het
aandeel van deze rekeningen in het totale spaartegoed
bij de Rabobanken ongeveer gelijk. Van betekenis is
daarbij het feit dat het Spaar- Premie- Boekje en het
eind 1 976 ingevoerde Spaar Extra Premieboekje,
waarop de tegoeden in feite direct opvraagbaar zijn,
34
miljoen
tot de direct opvraagbare spaarrekeningen worden
gerekend. Deze spaarvormen waarbij bij opname een
rentekorting in rekening wordt gebracht, mogen zich
in een grote belangstelling verheugen. Dat geldt
eveneens voor de nieuwe spaarvorm met driejaar
opzegtermijn.
De geschetste ontwikkeling leidde uiteindelijk tot
een aanwas van de op spaarrekeningen geadmini
streerde tegoeden met f 5 034 (2 006) miljoen,
inclusief de per het einde van het jaar bijgeschreven
rente. Ultimo 1977 kwam het totale spaartegoed bij
onze organisatie daarmee op f 32 774 (27 740) miljoen.
Daarvan stond f 20 434 (17 234) miljoen of 62 (62)
uit op direct opvraagbare rekeningen, inclusief de
gepremieerde spaarvormen en de spaarpremie-
rekeningen.
Na een verhoudingsgewijs wat minder sterke toe
neming in de beide voorafgaande jaren, is het aantal
spaarrekeningen bij onze banken in 1977 weer flink
toegenomen tot 7,44 (7,1 7) miljoen. Het gemiddeld
tegoed per spaarrekening kwam eind 1 977 uit op
f 4 410 (3 870). De forse stijging van dit gemiddeld
tegoed moet mede worden toegeschreven aan de
netto terugvloeiing van bankdepositorekeningen naar
spaarrekeningen.
Overige middelen
In het vorenstaande is reeds ingegaan op de samen
hang tussen spaarrekeningen en bankdeposito
rekeningen. Deze laatste vormen een belangrijk
bestanddeel van de in de kerngegevens opgenomen
post middelen op termijn. Ondanks een lichte daling
van de bankdepositotegoeden gaf de post middelen op
termijn in het verslagjaar een zeer krachtige stijging
Middelenaanwas bij de totale organisatie
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000
rekening-courantgelden
middelen op termijn
spaargelden
te zien met f 2 269 (2 787) miljoen tot f 8 844 (6 575)
miljoen. Deze stijging is een gevolg van de sterke
middelenbehoefte bij de Rabohypotheekbank N.V. in
het verslagjaar. Ter dekking van die behoefte werd
voor een verhoudingsgewijs groot bedrag pandbrieven
geplaatst, terwijl daarnaast een zeer omvangrijk
beroep is gedaan op de onderhandse kapitaalmarkt.
Voorts zijn onder deze middelencategorie ook
begrepen de door de Centrale Rabobank opgenomen
obligatieleningen. In september emitteerde de centrale
bank een obligatielening met een rente van 7,75
tot een bedrag van f 1 50 miljoen.
De groei van het aantal privé-rekeningen bij onze
banken vertoonde, na een opleving in 1976, weer de
tendens van de voorafgaande jaren: een gestage
afzwakking, welke verklaarbaar is uit de toenemende
verzadigingsgraad. Ultimo 1977 beliep het aantal
privé-rekeningen bij onze banken 2,34 (2,21) miljoen.
Desaldi op deze rekeningen gaven een opvallende
stijging te zien met f 840 (554) miljoen. Het gemiddeld
tegoed per privé-rekening kwam daarmee op f 1 920
(1 660), een stijging met 1 6 (9) Het gemiddeld
tegoed per rekening nam daarmee aanzienlijk meer
toe dan de inflatoire stijging van het inkomen.
Na de relatief geringe groei in 1976 was bij de
tegoeden op rekening-courant van bedrijven en
instellingen sprake van een stijging met f 532 (342)
miljoen. Hierin weerspiegelen zich de incidenteel
betere inkomensontwikkeling in een aantal agrarische
sectoren en onze toenemende activiteiten in het niet-
agrarisch bedrijfsleven.
Totaal toevertrouwde middelen
Uiteindelijk resulteerde de beschreven ontwikkeling
in een algehele toeneming van de toevertrouwde
middelen metf 8 675 (5 779) miljoen. Ten opzichte
van de beginstand betekent dat een stijging met
21 (16) tot f49 994 (41 319) miljoen.
De verdeling van dit middelenbestand over de
onderdelen van de organisatie is als volgt: plaatselijke
Rabobanken f45 845 (39 695) miljoen, Centrale
Rabobankf 1 880 (854) miljoen en Rabohypo
theekbank N.V. f 2 269 (770) miljoen.
Bijzondere diensten
Internationale activiteiten
Het buitenlands bedrijf van onze organisatie stond
in het verslagjaar in het teken van de toenemende
internationale bedrijvigheid van onze cliënten en de
expansie van de internationale financiële markten.
De sterke betrokkenheid van onze cliënten in de
handel met het buitenland vond met name weerslag
in een verbreding van de betalingsstromen van en naar
correspondentbanken en in een verhoogd beroep op
import- en exportfinancieringsfaciliteiten. Het in de
laatste jaren te constateren toenemend gebruik van
documentaire kredieten zette in 1977 door.
De sterk toegenomen kredietvraag op de internationale
geld- en kapitaalmarkt richtte zich eveneens tot de
Rabobankorganisatie. De Centrale Rabobank nam in
35