29 hebben. Een uitgebreide service wordt immers steeds minder betaalbaar. Gebruikers van duurzame artikelen gaan er dan ook in toenemende mate toe over om reparatiewerkzaamheden zelf te verrichten. Zeer opmerkelijk was dat ondanks de hoge werkloos heid in veel bedrijven een tekort aan personeel niet kon worden aangevuld. Dergelijke teleurstellingen, waar het betreft de werving van personeel, zijn van nadelige invloed op het ondernemingsklimaat. In de winstontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf kwam in het verslagjaar geen keer ten goede. De winstvorming is in de loop der jaren ernstig aangetast. In combinatie met de inflatoire waarde stijging van voorraden en inventaris noodzaakte dit tot een steeds groter beroep op vreemd vermogen. Hoewel er faciliteiten bestaan in de vorm van gegarandeerde kredieten, kan het toch niet de bedoeling zijn dat deze als alternatief dienen voor de te geringe eigen-vermogensvorming. De stagnatie in de export in het verslagjaar liet ook een groot deel van het midden- en kleinbedrijf niet onberoerd. Om de exportpositie te verbeteren is het geboden de stijging van de produktiekosten te beperken. Voorts zal meer aandacht moeten worden geschonken aan het promoten van het Nederlandse produkt in het buitenland. De teruggang van het aantal middelgrote en kleinere bedrijven vormt een ernstige bedreiging voor de leefbaarheid van de dunner bevolkte gebieden. Het is niet in overeenstemming met het streven de werkgelegenheid zoveel mogelijk te spreiden. Bovendien wordt hierdoor het voorzieningenniveau in de kleinere woongemeenschappen ernstig aangetast. Detailhandel Volgens ramingen van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf bedroegen de totale consumptieve bestedingen van gezinshuishoudingen in 1 977 f 1 50 miljard. Hiervan werd 52% (f 78 miljard) besteed via de detailhandel. De groei van de detailhandelsomzet blijft evenwel achter bij de groei van de consumptieve bestedingen. Deze ontwikkeling houdt mede verband met de toenemende betekenis van de dienstensector. Ook loopt het marktaandeel in de detailhandelssector van het midden - en kleinbedrijf enigszins terug als gevolg van terreinverlies aan andere distributiekanalen. De omzet nam toe met 7,5%. De verbruikscoöperaties realiseerden echter een toeneming van de omzet met 14,5%, terwijl bij de grootfiliaalbedrijven en de warenhuizen de omzet toenam met 8,5%. Bij deze ontwikkeling zag de detailhandel in voedings- en genotmiddelen haar marktaandeel dalen van 74,1 in 1976 tot 73,6% in 1977. Het marktaandeel van de detailhandel in overige consumptiegoederen bleef gehandhaafd op 73%. Ondanksde lagere inflatie waren de nominale omzet stijgingen grotendeels toe te schrijven aan prijs stijgingen. Na correctie voor prijsstijgingen resteerde voor de detailhandel in het midden- en kleinbedrijf een omzetgroei van slechts 2,5%. Met een stijging van de loonkosten per werknemer van 6,5% en een toeneming van het aantal werk nemers met 1,5% hielden de loonkosten - ongeveer 60% van de totale kosten - nagenoeg gelijke tred met de ontwikkeling van de omzet. Het aantal zelf standigen in de detailhandel daalde met 2%, mede onder invloed van de uitbreiding, eind 1976, van de arbeidsongeschiktheidsverzekering tot de categorie zelfstandigen. Het beeld is echter voor de beide subsectoren niet gelijk. In de voedings- en genotmiddelenbranche nam het aantal zelfstandigen af met 5%. Bij de detailhandel in duurzame en overige consumptiegoederen nam het aantal zelfstandigen nog toe met 0,5%. De geschetste ontwikkeling leidde tot een inkomensgroei per zelfstandige van 6% tegen 9% in 1976. Uitgesplitst naar de beide subsectoren een groei van 3,5% voor de detailhandel in voedings- en genotmiddelen en van 6,5% voor de detailhandel in duurzame en overige consumptiegoederen. Het beeld van de detailhandel in voedings- en genot middelen is dan ook weinig rooskleurig. Ambacht De situatie in het ambacht wordt voornamelijk bepaald door de ontwikkeling in de bouw- en metaalnijverheid. Deze beide subsectoren vertegenwoordigen 64% van het aantal ondernemingen met 86% van de omzet (f 42 miljard)Deze bedrijven zijn deels afhankelijk van de consumptieve bestedingen en deels van de investeringsgeneigdheid van andere ondernemingen. De bouwnijverheid ondervond in 1 977 de positieve invloed van een toeneming van de bedrijfsinveste ringen en van de vernieuwbouw. Dit leidde tot een groei van het omzetvolume met ruim 5%. Ook in de metaalnijverheid was in het verslagjaar een gunstige ontwikkeling ten aanzien van de volumegroei waar te nemen. Het niveau van de autoverkopen kwam op een nieuwe recordhoogte, niet alleen voor wat betreft personenwagens maar ook voor bedrijfs wagens. De kleine metaalnijverheid zag echter haar omzet met slechts 2% toenemen. De omzetgroei voor het ambacht in het midden- en kleinbedrijf als geheel bedroeg 12,5%, met inbegrip van 6,5% prijsstijging. De loonkosten stegen inclusief 2,5% uitbreiding van het aantal werknemers, met 10,5%. De inkoop- en overige bedrijfskosten kwamen 13% hoger uit. Mede als gevolg van de terugloop van het aantal zelfstandigen met 1,5% resulteerde een en ander uiteindelijk in een verbetering van het inkomen per zelfstandige met 11,5%. Vervoer In het vervoer kunnen drie subsectoren worden onderscheiden. Zij kenden in het verslagjaar uiteen lopende ontwikkelingen. Het personenvervoer kan terugzien op een toeneming van de vervoersprestatie met 3%. Deze stijging komt vooral op rekening van het toerwagenbedrijf en het ongeregelde vervoer. De binnenvaart ontwikkelde zich onder invloed van een stagnerende exportgroei minder expansief dan in 1976. Bovendien werd de positieve invloed van het 28 aantrekken van het bouwvolume teniet gedaan door het achterblijven van de investeringen in de grond-, weg- en waterbouw. Wat het beroepsgoederenvervoer over de weg betreft, was sprake van een beduidend lagere groei van de vervoersprestatie in vergelijking tot 1976. Deze bedrijfstak ondervond sterk de gevolgen van de malaise aan het exportfront. In de vervoerssector als totaliteit nam de omzet nominaal toe met 8,5% en reëel met 3%. De loonkosten stegen onder invloed van de herstructurering van de C.A.O. voor het beroepsgoederenvervoer overde weg met maar liefst 13%. De invloed van de toeneming van het aantal werknemers was daarbij slechts 0,5%. Daar ook de stijging van de overige kosten aanzienlijk was, is het niet verwonderlijk dat zelfs bij een teruggang van het aantal zelfstandigen met 3% het inkomen per zelfstandige met 2,5% daalde. De opleving in het vervoer, die zich in 1 976 voordeed, heeft zich derhalve niet voortgezet. Horeca In de afgelopen jaren hebben zich in deze sector opmerkelijke veranderingen voorgedaan. Enerzijds ziet men schaalvergroting, vooral waar het hotels betreft, anderzijds is er een sterke opkomst van kleinere etablissementen zoals bistro's en bruine cafés. In het kleine restaurantbedrijf zien we dan ook in het afgelopen decennium een verviervoudiging van het aantal bedrijven. Deze groei is nog groter dan die van het Chinees-Indisch restaurant, waarvan het aantal in dezelfde periode verdrievoudigde. Ook de vraag naar horecadiensten beweegt zich in stijgende lijn en resulteerde in het verslagjaar in een omzetgroei van 10,5%. De groei van de totale kosten hield hier echter ongeveer gelijke tred mee, zodat de ruimte voor winstverbetering beperkt bleef. In het verslagjaar nam het inkomen per zelfstandige in de horecasectortoe met 9,5%. Tegelijkertijd steeg zowel het aantal werknemers als het aantal zelfstandigen met 0,5%. Bouwnijverheid en woningbouw Bouwnijverheid Anders dan voor de algemene economische ontwikkeling is 1977 voor de bouwnijverheid een goed jaar geworden. De totale bouwproduktie steeg in lopende prijzen met circa 18%. De kostenstijgingen in aanmerking genomen, betekent dit een uitbreiding van de reële bouwactiviteit met meer dan 5%. Behalve in de grond-, wegen - en waterbouw waar de ver minderde investeringscapaciteit van de Rijksoverheid zich deed voelen - was in alle deelmarkten van de bouwnijverheid een toenemende activiteit waar te nemen. Vooral het produktieherstel in de sector agrarische- en bedrijfsgebouwen was opvallend. De reële produktie in de burgerlijke en utiliteitsbouw steeg in het verslagjaar met 14%. De grootste toenemingen boekten de sterk door overheids maatregelen gestimuleerde deelmarkt herstel en verbouwendesector agrarische-en bedrijfsgebouwen. Met name de stijging van het bouwvolume bij de bedrijfsgebouwen voor nijverheid, handel en verkeer- voor het eerst sinds 1973 - was een teken van de algehele opleving van de particuliere vraag naar bouwwerken in het afgelopen jaar. In de sociale utiliteitsbouw daarentegen waren aanzienlijke produktiedalingen waarte nemen. In samenhang met de toegenomen bouwactiviteit en ook onder invloed van de gewijzigde samenstelling van de produktie had de burgerlijke en utiliteitsbouw in het verslagjaar een tekort aan vaklieden. Eind augustus bedroeg de openstaande vraag naar metselaars en timmerlieden ruim 8 100 man. Het aantal werklozen in deze beroepsgroepen bedroeg daarentegen nog geen 3 000. De totale personeelsbezetting van de bouwbedrijven lag medio 1977 8% boven het niveau van medio 1976. In het bijzonder bij de stadsvernieuwing en in de woningbouw was een aanzienlijkestijging van de personeelsbezetting te constateren. Woningbouw De nieuwbouwvan woningen heeft zich in het afgelopen jaar min of meer gestabiliseerd op het peil van 1976. Weliswaar steeg het aantal voltooide woningen nog met ruim 4 000 tot 111 000, maar het aantal in aanbouw genomen woningen daalde tegelijkertijd aanzienlijk met 10 000 en kwam nu uit op 109 000. Gedurende de tweede helft van 1977 leek de woningbouw haar hoogste punt te hebben bereikt. De komende periode zal eerder worden gekenmerkt door handhaving dan door verhoging van het bereikte niveau. Degeleidelijkeverandering in desamen- stelling van de nieuwbouw, in 1976 reeds te constateren, heeft zich in het verslagjaar voortgezet. Het aandeel van de woningwetbouw in het totale aantal in aanbouw genomen woningen daalde ten opzichte van vorig jaar met 3 punten. Ook het aandeel van de premiebouw daalde met 5 punten tot 41 voornamelijk omdat er minder gesubsidieerde huurwoningen worden gebouwd. De vrije sectorbouw gaf daarentegen een sterke toe name te zien; het aandeel daarvan in het totale aantal in aanbouw genomen woningen steeg met 8 punten tot maar liefst 30%. De vrije sector is daarmee na de premiebouw de belangrijkste sector binnen de woningbouw geworden. Deze verandering in de samenstelling van de woning- produktie verklaart onder meer dat bedrag en aantal van de verleende bouwvergunningen voor woningen zich zo verschillend ontwikkelen. In het verslagjaar steeg de totale bouwsom van woningen waarvoor vergunning werd verleend met 8%. Het aantal woningen waarop dit bedrag betrekking had verminderde echter met 11 Hieruit kan worden afgeleid dat de toeneming van de gemiddelde bouwsom per woning in 1977 21 bedroeg. Deze uitzonderlijke groei is niet alleen een gevolg van de stijging van het indexcijfer voor de bouwkosten (8,5%). Andere oorzaken zijn het kleiner worden van de gemiddelde projectomvang, de grotere typenvariatie, het toepassen van duurdere

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1977 | | pagina 16