Economische ontwikkeling
20
Zl
De internationale economische toestand
De wereldeconomie toonde in 1977 een gevarieerd
beeld. Verscheidene landen wisten de voort
schrijdende geldontwaarding te vertragen en hun
betalingsbalanspositie te verbeteren. Anderzijds
stagneerde de economische opleving en in menig
land nam bijgevolg de werkloosheid verdertoe.
Ook ontstonden wederom spanningen op de
internationale deviezenmarkten. Slechts omvangrijke
interventies konden deze verminderen en de vrije val
van de belangrijkste handels- en reservevaluta, de
dollar, afremmen.
Het afgelopen jaar toonde aan dat de opleving van de
wereldeconomie in 1976 voornamelijkte danken was
geweest aan een herstel van de consumptieve
bestedingen. De daardoor geschapen groeikansen
gingen echter in 1977 weer gedeeltelijk verloren
omdat bedrijfsinvesteringen achterwege bleven.
Toen de overheden in 1974/1975 tot bijsturing van de
consumptieve vraag besloten, gingen zij uit van een
regelmechanisme dat wel in vroegere perioden van
economisch herstel had gegolden, maar dat nu niet
meer blijkt te werken, althans niet zonder herstel van
de bedrijfsinvesteringen. Voor het ontbreken daarvan
kunnen het lage rendementsniveau en de onder
bezetting van het produktieapparaat als oorzaken
worden aangewezen.
Deze factoren deden zich ook in eerdere perioden van
recessie gevoelen, maar werden nu in vele landen
versterkt door ongewisheid over kostenontwikke
lingen, te verwachten inflatiepeil en aard en omvang
van overheidsingrijpen, door onzekere wisselkoers
ontwikkelingen en door belemmeringen van het
handelsverkeer. In menig industrieland hebben ook de
verzadiging van markten en de verschuiving in de
concurrentieverhoudingen in de wereld de
investeringsgeneigdheid van het bedrijfsleven
aangetast. Verscheidene ontwikkelingslanden hebben
in de laatste jaren opmerkelijke resultaten behaald in
de op- en uitbouw van hun verwerkende industrie.
Dientengevolge werden enkele bedrijfstakken in de
industrielanden minder rendabel, hetgeen tot
inkrimping van produktie leidde.
De wijziging in het investeringspatroon van het
bedrijfsleven en het kortstondige karakter van de
opleving van de consumptieve bestedingen werden
door de overheden in onvoldoende mate onderkend.
Mede uit vrees voor nieuwe inflatoire impulsen hebben
sommige regeringen geaarzeld de binnenlandse
bestedingen te stimuleren door verhoging van de
uitgaven. De bestedingen van voor de internationale
economie beslissende landen, zoals Duitsland, Japan
en de Verenigde Staten, bleven bij de projectiesten
achter. Slechts toen in het tweede halfjaar van 1977
tekenen van een achterblijvende economische groei
duidelijker werden, gingen verscheidene regeringen
tot doelbewuste acties over.
De op een zekere verruiming van de binnenlandse
bestedingen gerichte inspanningen gingen veelal
vergezeld van exportbevorderende maatregelen, ten
einde ook langs deze weg de macro-economische
bestedingen op een gewenst peil te brengen.
Exportsubsidies en bestaande exportfinancierings
faciliteiten werden met dit doel versterkt en verruimd.
Tevens werd in mindere mate weerstand geboden aan
invloeden die het vrije handelsverkeer beperken.
Ten einde de nationale industrie te beschermen tegen
de buitenlandse concurrentie heeft een aantal landen,
ofwel de invoer onderworpen aan nieuwe en aan
vullende restricties, ofwel op bilaterale en multilaterale
basis besprekingen geopend met sterke uitvoerge-
oriënteerde landen over vrijwillige exportbeperkingen.
Ondanks de stimulerende maatregelen van verschei
dene overheden veroorzaakten de stagnerende
consumptieve vraag en het alom achterwege blijven
van bedrijfsinvesteringen een vertraging van de
economische groei. Met 3,5% bleef de groei van het
gezamenlijk nationaal produkt van de westerse landen
ten achter bij de in 1976 behaalde expansie (5,2%).
De trendbreuk vond zijn weerslag ook in de uitbreiding
van het wereldhandelsvolume. Na een relatief sterke
groei van 10,5% in 1976 kende de wereldhandel in
1977 slechts een groei van 5%. Deze ontwikkeling
was niet alleen te wijten aan de stagnerende
economische groei van de industrielanden maar
eveneens aan een verminderde vraag in 1977 naar
grondstoffen en halffabrikaten vanwege een niet
onaanzienlijke intering van de bestaande voorraden.
Deze voorraden waren in 1976 opgebouwd mede als
gevolg van de toen optimistische verwachtingen ten
aanzien van een opleving van de wereldeconomie.
De inkrimping van de voorraden kwam met name tot
uiting in een belangrijke vermindering van de olie
importen van de industrielanden die in het afgelopen
jaar met slechts 5,75% toenamen (met9,5%in 1976).
De Verenigde Staten vormden een uitzondering op
deze algemene ontwikkeling. De niet-olieprodu-
cerende ontwikkelingslanden ondervonden eveneens
nadelige gevolgen van het inkrimpen van de voor
raden. Na een forse expansie van 23% in 1976 zagen
zij hun gezamenlijke uitvoer naar de geïndustrialiseerde
landen verleden jaar met 11,5% groeien. De export van
de industrielanden naar de ontwikkelingslanden nam
opmerkelijk toe. Ook de uitvoer naar de olieprodu
cerende landen steeg wederom met 13%. Slechts in
het handelsverkeer met de landen van het Oostblok
werden de westerse industrielanden geconfronteerd
met een absolute achteruitgang van de export
activiteiten.
De onderlinge handel tussen de industrielanden
stagneerde, overigens geheel in lijn met de
vertraging van de economische bedrijvigheid. Na een
sterke uitbreiding van het handelsverkeer tussen de
1974
1975
1976
1977
1978
1974
1975
1976
1977
1978
1974
1975
1976
1977
1978
1974
1975
1976
1977
1978
Overschotten resp. tekorten op de handelsbalans
-40 -30 -20 -10 0 10 20 30 40 50 60 70 80
Overschotten resp. tekorten op de lopende rekening van de betalingsbalans
-40 -30 -20 -10 0 10 20 30 40 50 60 70
industrielanden (OECD)
olieproducerende landen (OPEC)
niet olieproducerende ontwikkelingslanden
overige landen
1978 geraamd
Bedragen in miljarden
industrielanden in 1976 met 12,5%, bracht 1977
slechts een toeneming met 4,5%.
Ondanks de gunstige ontwikkeling van hun handels
verkeer met andere landengroepen zagen enige
industrielanden, mede als gevolg van onevenwichtige
handelsstromen onderling hun betalingsbalansposities
wijziging ondergaan. Bij enkele landen die reeds jaren
met ernstige betalingsbalansproblemen te kampen
hadden, zoals Frankrijk, Italië en Groot- Brittannië,
daalden de tekorten op de lopende rekening.
Andere landen zoals Canada en België konden hun
negatieve externe positie nauwelijks verbeteren.
De Duitse Bondsrepublieken Nederland handhaafden
hun overschotten op de handelsbalans in ongeveer
gelijke omvang als het voorafgaande jaar.
De buitenlandse handel van de Verenigde Staten en
Japan daarentegen veroorzaakte ernstige verstoringen
op de internationale valutamarkten en wekte
reacties op in de vorm van belemmeringen van het
vrije handelsverkeer.
Mede op grond van omvangrijke olie-importen steeg
het tekort op de lopende rekening van de Verenigde
Staten van 1,4 miljard in 1 976 tot 20,2 miljard in
1977. Het hieruit voortvloeiende verhoogde aanbod
van dollars elders in de wereld bracht op de deviezen
markten grote onrust teweeg. Ondanks de steun
aankopen van de centrale banken leidde dit tot een
vrijwel aanhoudende druk op de dollarkoers.
Ondanks de stagnerende economische groei in de
belangrijkste afzetlanden leidden de verhoogde
exportinspanningen van het Japanse bedrijfsleven tot
een verdrievoudiging van het overschot op de lopende
rekening van Japan, tot 10 miljard. Met vrijwel alle
industrielanden behaalde Japan in het handelsverkeer
batige saldi van belangrijke omvang. Dit bracht
menige regering ertoe bij de Japanse overheid aan
te dringen op afremming van de uitvoer. Enkele
landen kondigden invoerbelemmeringen af voor
Japanse produkten.
Mede onder invloed van de handelspositie van de
Verenigde Staten steeg het tekort op de lopende
rekening van de gezamenlijke betalingsbalans van de
industrielanden van 26,5 miljard in 1 976 tot
32 miljard in 1977. Het gezamenlijke betalings
balanstekort van de niet-olieproducerende ontwikke-
21