Inclusief de nieuw opgerichte Rabobank Almere kwam
het aantal aangesloten banken op 1 028 (1 050).
In het vestigingennet kon, mede als gevolg van
onderlinge fusies, een verdere efficiencyverbetering
worden doorgevoerd, zonder dat dit leidde tot een
vermindering van het dienstbetoon. De in 1 975
ingezette daling van het aantal vestigingen heeft zich
in het verslagjaar voortgezet. Eind 1976 telden onze
aangesloten banken in totaal 3 130 (3 145) vestigings-
punten. Ultimo 1976 waren vrijwel alle kantoren van
onze organisatie voorzien van een of andere vorm
van beveiliging.
Personeelsontwikkeling
Het personeelsbestand bij de centrale bank en haar
meerderheidsdeelnemingen nam met 21 8 (169) toe.
Die groei was iets groter dan in 1975. Bij de aange
sloten banken was met een stijging van 809 (909)
daarentegen sprake van een voortzetting van de
tendens tot afnemende groei. Het personeels
bestand van de gezamenlijkeaangesloten banken
kwam daarmee ultimo 1976 op 18 258 (17 449).
De centrale bank en haar meerderheidsdeel
nemingen telden op die datum 3 701 (3 483)
personeelsleden. Het totale personeelsbestand van de
gehele organisatie bedroeg derhalve per eind 1976
21 959 (20 932).
De Rabobankorganisatie is daarmede een van de
grote werkgevers in Nederland. In de afgelopen jaren,
toen veel sectoren een daling van de werkgelegen
heid te zien gaven, is bij de Rabobanken sprake
geweest van een aanzienlijke groei. Sinds het begin
van de zeventigerjaren is het aantal arbeidsplaatsen
bij de Rabobankorganisatie gestegen met ruim 9 500.
Deze groei was bovendien gespreid over het gehele
land. De betekenis van deze ontwikkeling in het
kader van het totale werkgelegenheidsbeeld in ons
land verdient de aandacht. Daardoor wordt geïllu
streerd dat de Rabobankorganisatie haar aandeel heeft
geleverd in de overheveling van arbeidsplaatsen uit
andere delen van het bedrijfsleven naar de dienst
verlenende sector. De grenzen van een verdergaande
ontwikkeling in deze richting beginnen echter
duidelijk in beeld te komen. In onderstaand staatje
is de personeelsontwikkeling bij de Rabobank
organisatie sedert 1970 weergegeven.
Personeelsontwikkeling bij de Rabobankorganisatie
Personeelsbestand
Groei in aantallen
Groei in procenten
1970
14 694
2 293
18
1971
16716
2 022
14
1972
17 645
929
6
1973
18 597
952
5
1974
19 854
1 257
7
1975
20 932
1 078
5
1976
21 959
1 027
5
Bedrijfsresultaten
De hiervóór beschreven gang van zaken bij onze
organisatie resulteerde in een groei van het
geconsolideerde balanstotaal met 17 (20)% tot
50,9 (43,6) miljard. In de opzet van de balanscijfers is
een wijziging aangebracht ten opzichte van 1975.
De cijfers over voorgaande jaren zijn hiervoor
aangepast, terwille van de vergelijkbaarheid.
De ontwikkeling van het bedrijfsresultaat kon gelijke
tred houden met de groei van de bedrijfsomvang.
De in voorgaande jaren reeds begonnen afbrokkeling
in het groeitempo van de rentemarge zette zich in 1976
in versterkte mate voort en leidde uiteindelijk zelfs tot
een lichte daling van die marge in vergelijking met
1975. De rentebaten stonden onder druk van de in de
eerste helft van 1976 relatief lage tarieven op de
geld- en kapitaalmarkt. Met name de opbrengsten
van de kredietverlening ondergingen daardoor een
relatieve daling. Deze daling kon nauwelijks worden
gecompenseerd door de hogere uitzettingsgraad bij
de aangesloten banken en door de hogere rente
tarieven in de tweede helft van 1976. Ondanks de
zeer hoge depositotarieven in het derde kwartaal
gaven ook de rentelasten verhoudingsgewijs een
daling te zien in vergelijking met 1975, maar deze
afneming was niet voldoende om de inkrimping van
de rentebaten te compenseren.
De druk op de rentemarge is mede een gevolg van de
toegenomen concurrentie in het bankwezen.
Indien en voorzover daarbij kan worden gesproken
van concurrentievervalsing achten wij dat een
bedenkelijke zaak. Met name de recente uitbreiding
van de activiteiten van de gelddiensten van de P.T.T.,
mede mogelijk gemaakt door wijziging van de
Beleggingswet, roept ernstige vragen op omdat deze
activiteiten kunnen worden ondernomen ondermeer
zonder enige vennootschapsbelastingplicht en zonder
dat op die activiteiten dezelfde regels van toezicht door
De Nederlandsche Bank van toepassing zijn als die
welke gelden voor andere concurrerende instellingen.
Was bij de rentemarge per saldo sprake van een
geringe daling, de provisiemarge nam toe.
Mede in verband met het hoge activiteitenniveau zijn
met name de provisie-inkomsten uit hoofde van
kredietverlening, assurantiebemiddeling en reis-
bemiddeling aanzienlijktoegenomen. Daardoor kon
de rente- en provisiemarge als geheel nog op het
niveau van 1975 gehandhaafd blijven.
De rentewinst nam toe met 17 (22)% tot f 1 542
(1 317) miljoen en de provisiewinst steeg met 32
(21 )%totf 351 (266) miljoen.
De in 1974 ingezette tendens van afnemende relatieve
kostenstijging heeft zich in 1976 in versterkte mate
voortgezet. In dit verband is betekenis te hechten aan
de in 1976 geldende loonmaatregelen, aan de ten
opzichte van voorgaande jaren geringere inflatoire
kostenstijgingen en aan de matiging in de groei van
het personeelsbestand.
De algemene kosten namen in 1 976 aanzienlijk minder
sterk toe dan in de voorgaande jaren. De relatieve
38
daling van de automatiseringskosten speelt daarbij een
rol van betekenis, evenals de verminderde inflatoire
invloeden van buitenaf en verdere efficiency
verbeteringen. De laatste factor uit zich onder meer in
de verdere inkrimping van het totaal aantal
vestigingen; mede als gevolg van onderlinge fusies
tussen plaatselijke Rabobanken kunnen minder
rendabele kantoren worden samengevoegd of
afgestoten.
De afschrijvingskosten gaven een normale
ontwikkeling te zien tegen de achtergrond van de
investeringsactiviteiten van de organisatie.
In totaliteit namen de bedrijfkosten in 1976 toe met
1 5 (21tot f 1 253 (1 089) miljoen. De kostenstijging
is derhalve duidelijk lager geweest dan in 1975.
Niettemin doet de noodzaaktot verdere kosten-
beperking zich sterker dan ooit gevoelen, nu het er
naar uitziet dat de druk op de rentemarge onder
invloed van de scherpe concurrentie voorlopig nog
zal aanhouden, terwijl anderzijds de aantasting van
het financiële weerstandsvermogen van veel
bedrijven voortduurt. Een verdere solvabiliteits-
versterking van het bankwezen blijft daardoor
noodzakelijk. De kostenbeperking mag aan de
andere kant echter ook niet zo ver gaan, dat de
financiële dienstverlening kwalitatief en/of
kwantitatief zou worden aangetast. Daarmee is
niemand gebaat, noch de banken, noch hun cliënten.
De toeneming van de financieringsrisico's, vooral
veroorzaakt door de voortdurende aantasting van het
financiële weerstandsvermogen bij het bedrijfsleven,
vereist een passende versterking van de voorzieningen.
Om deze reden is f 221 (139) miljoen toegevoegd aan
de Voorziening voor Bedrijfsrisico's. Daarna resteert
een bedrijfswinst van f 419 (355) miljoen, hetgeen ten
opzichte van 1 975 een stijging met 1 8 (22) procent
betekent. Na aftrek van belastingen ten bedrage van
f 201 (173) miljoen, resteert een netto-winst van f218
(182) miljoen. Ten opzichte van 1 975 betekent dat
een stijging van het resultaat met 20 (22)%.
Gezien de reeds genoemde verhoogde toevoeging
aan de Voorziening voor Bedrijfsrisico's kan dit
resultaat bevredigend worden genoemd, ook tegen de
achtergrond van de sterke stijging van de krediet
verlening. Het zal vrijwel geheel worden aangewend
ter versterking van de reservepositie.
Het bedrijf van de centrale bank
Het tegoed dat krachtens de interne regelingen door
de aangesloten banken in rekening-courant wordt
aangehouden bij de centrale bank vertoonde in het
verslagjaar een daling met f 91 miljoen.
In 1 975 werd een toename van f 2 454 miljoen
gerealiseerd. Daartegenover zijn, als gevolg van de
hoge geldmarktrente in de tweede helft van 1 976
de door de aangesloten banken aan de centrale bank
doorgegeven deposito's met f 566 miljoen toege-
genomen, tegenover een daling van f 472 miljoen in
1975. Dedaling van het rekening-couranttegoed en de
stijging van de doorgegeven deposito's vloeide voort
uit de hiervoor geschetste ontwikkeling van krediet
verlening en toevertrouwde middelen bij de aange
sloten banken.
De kredietvraag bij de centrale bank vanuit het
bedrijfsleven, met name van de zijde van de grote
agrarische coöperaties, heeft zich in het verslagjaar
op een vrij laag niveau bewogen.
De bedrijfsresultaten werden beïnvloed door de in het
verslagjaar sterk wisselende rentestanden.
Ondanks de vrij hoge rentestand in de tweede helft
van het verslagjaar is de rentemarge slechts weinig
verbeterd, hetgeen mede moet worden toegeschreven
aan het toen eveneens sterk gestegen renteniveau
voor (doorgegeven) deposito's. Het totaal van rente-
en provisiewinst is in het verslagjaar toegenomen
met 19 (28)%.
Het totaal van de kosten heeft een aanzienlijke stijging
ondergaan metf 54 (31miljoen. Indien de incidentele
stijging van de bedrijfskosten onder meer als gevolg
van de extra pensioenvoorziening voor het
personeel van de aangesloten banken, welke de
centrale bank voor haar rekening heeft genomen,
uit de cijfers wordt geëlimineerd, blijkt dat de in 1975
ingezette daling van de relatieve kostenstijgingen
zich ook het afgelopen jaar heeft voortgezet. Tegen
over de stijging van de personeelskosten, mede ver
oorzaakt door de iets grotere toename van het aantal
personeelsleden, zijn vooral de kosten verbonden aan
het betalingsverkeer via de Bankgirocentrale en de
computerkosten aanzienlijk mindertoegenomen.
Een en ander resulteerde in een brutowinst ad f 236
(211miljoen, waarvan f 60 (45) miljoen zal worden
aangewend ter versterking van de Voorziening voor
Bedrijfsrisico's en f 73 (72) miljoen als Voorziening
voor Belastingen. De beschikbare winst bedraagt
f 103 (94) miljoen. Indien de winst na dividend
uitkering conform het aan de Algemene Vergadering
gedane voorstel wordt toegevoegd aan de reserves,
zullen deze uitkomen opf 524 (442) miljoen.
Mede als gevolg van de voortgaande groei van het
personeelsbestand van de centrale bank in het
afgelopen jaar is het noodzakelijk geweest de ge
bouwencapaciteit zowel in Utrecht als in Eindhoven
verder uit te breiden. Daartoe zijn enkele nieuwe
ruimten gehuurd.
De medio 1976 begonnen nieuwbouw op het terrein
naast het huidige hoofdkantoor aan de Fellenoord te
Eindhoven zal het naar verwachting in 1 979
mogelijk maken de in Eindhoven gevestigde een
heden die momenteel buiten het gebouw aan de
Fellenoord zijn ondergebracht te concentreren aan de
Fellenoord. Ook voor de huisvesting van diverse
eenheden ressorterend onder het hoofdkantoor
Utrecht wordt gestreefd naar een centralisatie.
Onderhandelingen zijn gaande ter verwerving van een
geheel nieuwe huisvesting in het centrum van de stad,
waarin alle te Utrecht werkzame personeelsleden
39