rekening waarop ze worden aangehouden.
Wij hebben daarom in grote lijnen begrip voor de door
De Nederlandsche Bank tegen het einde van het
verslagjaar voorgestelde wijzigingen in de definities
van toevertrouwde gelden. In het kader van haar
toezicht op het bankwezen stelt De Nederlandsche
Bank daarbij voor om wat betreft het sociaal-
economisch en bedrijfseconomisch toezicht in veel
grotere mate dan thans het geval is de omloop
snelheid van tegoeden als criterium te hanteren voor
de bepaling van het karakter van de gelden.
Het inlegoverschot op spaarrekeningen en bank
depositorekeningen te zamen was in 1976 circa 50%
groter dan in het voorgaande jaar. Van een
afzwakkende spaarneiging kan dus zeker niet worden
gesproken. Ook indien men vergelijkt met bijzonder
goede spaarjaren zoals de periode 1971/1 973 is 1976
voor de Rabobankorganisatie een gunstig spaarjaar
geweest.
Een aantal factoren heeft het algemene spaarklimaat
in het verslagjaar begunstigd. Zo zijn de gevoelens
ten aanzien van de toekomstige economische en
sociale ontwikkelingen, vooral aanvankelijk, minder
verbeterd dan werd verwacht. Dit werd onder meer
veroorzaakt door een gedurende een lange periode
van 1976 nog toenemende werkloosheid.
Het sparen met als doel een appeltje voor de dorst
wordt ook beïnvloed door het gevoel van zekerheid
omtrent de veiligstelling van toekomstige uitkeringen
in het kader van de sociale voorzieningen. In zekere
mate viel daaromtrent in het verslagjaar enig onbe
hagen te bespeuren.
De opneming van spaartegoeden voor de aankoop
en inrichting van eigen woningen wordt in zekere
mate gecompenseerd door het vormen van spaarte
goeden voor betaling van rente en aflossing.
Naast deze algemene factoren heeft, in het bijzonder
bij onze organisatie, de in vergelijking met voorgaande
jaren verbeterde inkomensontwikkeling bij veel
agrarische bedrijven een rol van betekenis gespeeld
bij de spaaraanwas.
Een daling van het groeitempo van het reëel beschik
baar inkomen en waarschijnlijk ook de inkomens
nivellering hebben een negatieve invloed op vorming
van spaartegoeden. Deze invloed kan verschillen
voor de diverse groepen van spaarinstellingen, al
naargelang de samenstelling van hun cliëntenkring.
Hoewel wij de indruk hebben dat de Rabobanken
daarbij een niet ongunstige positie innemen zijn wij
van mening dat deze nadelige gevolgen zoveel
mogelijk moeten worden beperkt. Gelet op de geringe
mogelijkheden tot bedrijfsbesparing door middel van
ingehouden winsten zijn de gezinsbesparingen van
evident belang voor de investeringen en daarmee
voor de toekomstige werkgelegenheid.
Gebrek aan financieringsmiddelen of te hoge rente
kosten daarvan zouden die noodzakelijke
investeringen kunnen afremmen. Compensatie voor
de om bovenstaande reden afnemende spaarmoge
lijkheid via stimulering van de spaarneiging achten
wij dan ook een dringende noodzaak. Ons herhaalde
pleidooi voorfiscale tegemoetkomingen aan
spaarders willen wij in dit verband nog eens
benadrukken.
De geschetste ontwikkeling leidde tot enkele
verschuivingen in de marktaandelen van op
spaarrekeningen geadministreerde tegoeden. De in dit
verslag opgenomen tabellen 4,5 en 6 hebben daarop
betrekking.
De verschuivingen van spaarrekeningen naar bank
depositorekeningen gingen meerten laste van de
direct-opvraagbare spaarrekeningen dan van de
termijn-spaarrekeningen. Dit is verklaarbaar, gezien de
relatief korte tijd van zeer hoge rente voor bank
deposito's. Per saldo onderging de verhouding van
de tegoeden op direct-opvraagbare spaarrekeningen
enerzijds en die op termijnspaarrekeningen anderzijds
evenwel slechts een geringe verandering. Het feit dat
de belangstelling voor de direct-opvraagbare
spaarpremierekeningen, waarbij bij opname een
rentekorting in rekening wordt gebracht, nog altijd
groot is speelt daarbij eveneens een rol. In de loop van
1976 is een tweede spaarpremierekening 'Het Spaar
Extra Premieboekje' geïntroduceerd.
De beschreven ontwikkeling resulteerde in een groei
van de op spaarrekeningen geadministreerde tegoeden
van f 2 006 3 858) miljoen, inclusief de bijge
schreven rente. Het totale spaartegoed kwam
daarmee ultimo 1 976 op f27 740 (25 734) miljoen.
Hiervan stond f 17 234 (1 5 648) miljoen of 62
(61uit op direct opvraagbare spaarrekeningen,
inclusief de gepremieerde spaarvormen en de
spaarpremierekeningen.
De groei van het aantal spaarrekeningen lag in het
verslagjaar op hetzelfde niveau als in 1975.
Ultimo 1 976 telde onze organisatie 7,1 3 (6,94)
miljoen spaarrekeningen met een gemiddeld tegoed
per rekening van f 3 891 (3708).
De betrekkelijk geringe stijging van het gemiddeld
tegoed per rekening moet worden toegeschreven
aan de overheveling van verhoudingsgewijs grote
saldi naar bankdepositorekeningen.
Overige middelen
Tegenover de in vergelijking met 1975 geringe groei
van de tegoeden op spaarrekeningen stond in het
verslagjaar een zeer sterke aanwas van de middelen
op termijn met f 2 745 miljoen, te vergelijken met een
daling van f 291 miljoen in 1975. Het overgrote deel
van deze middelencategorie bestaat uit de hierboven
bedoelde tegoeden op bankdepositorekeningen,
alsmede de uitgegeven termijnplanbrieven en
depositobrieven aan toonder. Op de samenhang in
ontwikkeling tussen deze rekeningen en spaarre
keningen is in het bovenstaande reeds uitvoerig
ingegaan.
Onder middelen op termijn zijn verder nog voor een
34
relatief gering bedrag door de Centrale Rabobank
opgenomen obligatieleningen begrepen, alsmede
door de Rabohypotheekbank N.V. bij derden
geplaatste pandbrieven.
Detoeneming van het aantal privé-rekeningen bij
onze banken, in voorgaande jaren geleidelijk wat
afgezwakt, vertoonde in 1976 een opvallende
opleving. Het activiteitenniveau van onze organisatie
in de woningfinanciering en in de consumptieve
kredietverlening is daarbij niet zonder betekenis.
Eind 1976 telden de Rabobanken 2,21 (2,05) miljoen
privé-rekeningen. De groei van de saldi op deze
rekeningen-bedroeg 544 (576) miljoen. De gestage
verdere stijging van het gemiddeld tegoed per rekening
tot f 1 660 (1 521laat de grote vaste kern in deze
middelencategorie zien.
De groei van de saldi op rekeningen-courant van
bedrijven en instellingen moet met f 342 (562) miljoen
in vergelijking met die van 1975 gematigd worden
genoemd. Vooral in de eerste helft van het verslagjaar
kwam een sterke toeneming tot stand. De verhoudings
gewijs gunstige inkomensontwikkeling van een
aantal agrarische bedrijven speelde daarbij een rol
van betekenis, evenals het toenemend marktaandeel
van de Rabobankorganisatie in de sector van de niet-
agrarische bedrijven. In het tweede halfjaar vielen de
saldi op deze rekeningen enigszins terug onder invloed
van de droogte. Ook de hoge bankdepositotarieven
deden hun invloed op deze saldi gelden.
Totaal toevertrouwde middelen
In totaliteit namen de aan onze organisatie toe
vertrouwde middelen in het verslagjaar toe met
f 5 637 (4 705) miljoen of 1 6 (1 5)% tot f 41 277
35 640) miljoen. Dit middelenbestand kan als volgt
over de onderdelen van de organisatie worden
verdeeld: aangesloten banken f 38 691 (33 953)
miljoen, centrale bankf2 01 6 (1 219) miljoen en
Rabohypotheekbank f 570 (468) miljoen.
Dienstverlening
Internationale activiteiten
De internationale activiteiten van de Rabobank
organisatie vloeien logisch voort uit haar binnenlands
bedrijf. De verwevenheid van nationale en interna
tionale economische en financiële activiteiten van het
bedrijfsleven neemttoe. Ook de cliënten van de
Rabobankorganisatie zijn daarbij betrokken.
In het verslagjaar heeft dit geleid tot een verdere
uitbouw van het internationale bedrijf van de
Rabobankorganisatie. Dit kwam onder meertot
uiting in de toegenomen activiteiten op de euro
valutamarkt. Ook onze rol in de internationale
kapitaalmarkt is vergroot. Wij namen in toenemende
mate deel aan internationale leningen. Bij sommige
emissies gaven wij mede leiding in het syndicaat.
Onder meer de krachtige ontwikkeling van ons eigen
buitenlands bedrijf heeft geleid tot een verandering in
de positie van Rabomerica International Bank N.V.,
de gezamenlijke dochter met de Bank of America.
Als gevolg daarvan is onze deelneming in
Rabomerica uitgebreid van 50 tot 95%. De balans en
resultatenrekening van deze dochterbank zijn thans
geconsolideerd met de jaarrekening van de
Rabobankorganisatie. Desamenwerking met de
Bank of America blijft ook op ander terrein in beider
belang voortbestaan.
Na de onafhankelijkheid van de Republiek Suriname,
hebben wij met de regering van Suriname overeen
stemming bereikt over de overdracht van ons belang
in de Landbouwbank N.V. te Paramaribo.
Ons belang in de Hakrinbank N.V. te Paramaribo is
onveranderd gebleven.
In het kader van onze internationale activiteiten zijn
wij doende met de uitwerking van een gezamenlijk
voornemen om te komen tot een nauwere samen
werking met onze zusterorganisaties Andelsbanken
(Denemarken), Caisse Nationale de Crédit Agricole
(Frankrijk), Deutsche Genossenschaftsbank
(West-Duitsland), Genossenschaftliche Zentralbank
(Oostenrijk) en Osuuspankkien Keskuspankki Oy
(Finland).
De London and Continental Bankers Ltd. blijft een
belangrijke rol vervullen bij onze internationale
activiteiten.
Financieringsmaatschappij 'De Lage Landen' N. V.
Hoewel de produktie en resultaten van 'De Lage
Landen' N.V. als meerderheidsdeelneming van de
centrale bank in de hiervoor besproken geconsoli
deerde cijfers zijn verwerkt, rechtvaardigt het eigen
karakter van deze financieringsmaatschappij een
afzonderlijke behandeling.
In het verslagjaar was bij 'De Lage Landen'sprake
van een in vergelijking met het voorgaande jaar
verminderde groei van de produktie-omvang.
De aanzienlijke eigen financieringsactiviteiten van de
belangrijkste tussenpersonen, de Rabobanken,
gedurende het grootste deel van het verslagjaar
hebben daarbij een aanmerkelijke invloed uitge
oefend. Voorspecifiekefinancieringsvormen zoals
leasing en huurkoop, is deze invloed gering geweest.
Het aantal door 'De Lage Landen' verstrekte posten
bedroeg in het afgelopen jaar 1 6 500, tegenover
15 120 in 1975. Daarmee was in totaal een bedrag van
f 190 (153) miljoen gemoeid. De post debiteuren
kwam daardoor per ultimo 1 976 op f 390 (261
miljoen. Hiervan had f60 (41miljoen betrekking op
leasing, f 140 (114) miljoen op huurkoop, f110 (64)
miljoen op hypothecaire leningen en f 60 (35) miljoen
op persoonlijke leningen. Het bedrijfsresultaat is in
hetverslagjaarflinktoegenomen en kan in
verhouding tot de bedrijfsomvang bevredigend
worden genoemd.
35