Een en ander was mede een uitvloeisel van aanbevelingen van een studiecommissie, ingesteld door het Landbouwschap. In overleg met het Borgstellingsfonds voor de Landbouw is een financieringsregeling ontwikkeld waarbij de hoge lasten in de eerstejaren na de bedrijfsovername waarin de lasten verhoudings gewijs het zwaarst op de jonge agrariër rusten naar de toekomst worden verschoven. Voor langlopende hypothecaire leningen aan grondgebonden bedrijven kan naast schorsing van aflossing - een deel van de rente over de eerste vijf jaren bij de lening worden bijgeschreven. Medewerking van het Borgstellingsfonds is hierbij vereist, voor de overige bedrijfstypen is de verruiming gevonden in een soepeler aflossings regeling. Voorts zijn de mogelijkheden om op de Grondbank een beroep te doen uitgebreid. Deze verruiming beperkt zich niet uitsluitend tot de jonge agrariërs. Sectoren Omtrent de ontwikkeling in de belangrijkste bedrijfssectoren kan het volgende worden opgemerkt. In de melkveehouderijsector is er sprake van een verdergaande intensivering en specialisatie, enerzijds door de uitbreiding van het aantal ligboxenstallen, anderzijds in verband met de noodzaak tot om schakeling op het zogenaamde tankmelken, waardoor onder andere akkerbouwbedrijven met enige melkveehouderij deze beëindigen. De opbrengst- prijzen van melk blijven als gevolg van de gespannen situatie op de zuivel markt ook de tijdelijke vermindering van de melkaanvoer in de zomer bracht geen verlichting de laatste paar jaar achter bij de richtprijs en zullen waarschijnlijk onder druk blijven staan. Omtrent de bedrijfsresultaten, die in het verslagjaar als gevolg van de hoge voerkosten -ondanks hetgunstige najaarsweer-verre van rooskleurig zijn, kan men voor de nabije toekomst dan ook niet optimistisch zijn. De intensieve veehouderij heeft niet alleen te maken met toenemende milieu-eisen, ook de gezondheids zorg vraagt stijgende aandacht. In de pluimvee sectoren was ten opzichte van 1975 sprake van een gunstiger marktsituatie. De slachtvarkensprijzen die in het voorjaar een nog niet gekend hoogtepunt bereikten en daardoor stimuleerden tot uitbreiding van de produktie, naderden het eind van het jaar het prijzendal van de bekende varkenscyclus. Ook de prijzen van vleeskalveren hebben zich, naarmate het jaarverstreek, ongunstig ontwikkeld. De stijging van de voerprijzen in de loop van 1976 heeft de bedrijfs resultaten in negatieve zin beïnvloed. De resultaten in de akkerbouw lopen uiteen van ongunstig in de veenkoloniën en de zandgebieden, met voor alle gewassen lagere hoeveelheids- opbrengsten, tot zeer goed in de kleigebieden met hogere kg-opbrengsten voor de meeste gewassen. De hoge prijzen voor consumptie- en pootaard- appelen, uien en ruwvoeders zorgden voor een grotere kloof in het bedrijfsresultaat tussen klei-akkerbouw en de akkerbouw in de overige gebieden. De glasgroenteteelt kon in 1976, mede als gevolg van de door de droogte veroorzaakte schaarste, een betere geldelijke opbrengst per m2 boeken. Het gemiddeld resultaat zal ten opzichte van 1975, ondanks een kostenstijging van ongeveer 10% per m2, een zodanige verbetering te zien geven dat dit voor het eerst sinds 1973 weer positief zal zijn. De voort durende stijging van de verwarmingskosten - in 1976 meer dan 25% ten opzichte van 1975 - zal de kassentelers noodzaken verder te investeren in energiebesparende technieken. De snelle uitbreiding van de glasbloementeelt in de laatste jaren, vooral door omschakeling vanuit de groentensector, heeft de rentabiliteit van de bedrijven aangetast. Was deze in 1972 nog zeer gunstig, de laatste paar jaar- ook in 1976 zullen de kostenstijgingen de opbrengststijgingen overtreffen - is sprake van een gemiddeld negatief resultaat. Wat de verwarmingskosten betreft geldt voor deze sector hetzelfde als voor de glasgroenteteelt. In de bloembollensector, waar de laatste jaren voort durend van een overschotsituatie sprake was, heeft de droogte in 1976 tot gevolg gehad dat de afzet en het prijspeil heel wat minder problemen opwierpen. Als gevolg van de overschotsituatie in voorafgaande jaren, werd een structuuronderzoek ingesteld. In het in het verslagjaar gereedgekomen rapport zijn de lijnen aangegeven voor de noodzakelijke verbeteringen in de gebrekkige afzetstructuur ten einde de vooruitzichten voorde bloembollenbedrijven te verbeteren. De rentabiliteit in de champignonteelt die de laatste jaren zeer teleurstellend was, heeft in 1976 door zowel een fysieke opbrengstverbetering per m2 als een aanmerkelijke prijsverbetering van de champignons, mede als gevolg van EEG- beschermende maatregelen, een belangrijke verbetering te zien gegeven. Daar zich een beperkte kostenstijging voordeed, kon een ondernemers overschot van gemiddeld bijna f 10,— per m2 worden behaald (in 1975 negatief f 10,-). Het toepassen van nieuwe teelt- en oogstmethoden kan deze sector wellicht een blijvend gezondere basis geven, mede ook door de uitstoot van verschil lende kleinere en zwakke bedrijven als gevolg van de ongunstige rentabiliteit der laatste jaren. Inde fruitteeltsector was wat produktie en prijzen betreft de situatie in 1976 in grote lijnen vergelijkbaar met 1974 en tegengesteld aan 1975. Dat wil zeggen een tegenvallende produktie met goede prijzen voor een deel van het appelassortiment en een grote 26 perenproduktie met relatief lage prijzen. Van de rooi- premieregeling (voor Golden Delicious) die tijdelijk van toepassing is, is slechts in beperkte mate gebruik gemaakt. Visserij De kottervisserij ondervindt nog steeds de gevolgen van de overbevissing en de daaruit voortgevloeide vangstbeperkende maatregelen. De rentabiliteit bereikte, na reeds in 1 974 negatief te zijn geweest, in 1975 een dieptepunt. Dankzij betere prijzen kon in het verslagjaar een verdere verslechtering worden voorkomen. De saneringsmaatregelen tot inkrimping van de vloot hadden op de resultaten nog nauwelijks effect. In de tweede helft van 1976 was een saneringsregeling van kracht, waaraan de banken gezamenlijk medewerking hebben verleend in de vorm van een eventuele kwijtschelding van hun vordering op de betrokken kottereigenaar tot maximaal 20%. Deze regeling heeft tot resultaat gehad dat zich op de sluitingsdatum van de aanmelding (30 november 1976) rond 1 00 schepen voor sanering hadden aangemeld meteen motor vermogen dat ruim lag boven de gewenste 60000 pk. Aanmelding betekende echter nog niet dat het schip ook werkelijk uit de vaartzou worden genomen. Inmiddels staat nagenoeg vast dat uiteindelijk niet meer dan 70 schepen met een motorvermogen van ca. 42000 pk. aan de kottervloot zijn onttrokken. Een verbetering van de rentabiliteit in de toekomst is niet alleen afhankelijk van de vangstmogelijkheden en visprijzen, maar ook van beheersing van de kostenstijging. De eind 1975 door de overheid in het leven geroepen garantiekredietregeling ten behoeve van levensvatbare visserijbedrijven die als gevolg van quoteringsregelingen voor liquiditeitsproblemen zouden komen te staan, heeft 1 50 aanvragen opgeleverd betrekking hebbend op 180 schepen. Mede omdat door verschillende oorzaken ook in 1976 de vangstquota werden overschreden en gezien de gunstiger marktsituatie voor vis, werd tot eind van het jaar slechts in een enkel geval een aanvraag toegewezen. De garnalensector had in 1976 met een ernstige malaise te kampen en was dan ook duidelijk verlies gevend. De overvoerde garnalenmarkt leidde tot een sterke daling van de prijzen. Hierdoor moest een zodanig beroep op het garnalenopvangfonds worden gedaan, dat overheidssteun noodzakelijk bleek. Handel, nijverheid en dienstverlenende bedrijven Zoals reeds eerder vermeld daalde in 1976 de arbeids inkomensquotevan bedrijven met2,5 punttot93,5. Dit was vooral het gevolg van overheidsingrepen in de lonen waardoor de loonsomstijging per werknemer in bedrijven beperkt kon blijven tot 10,5 a 11 Ter vergelijking: in 1975 bedroeg de loonsomstijging 13,5% en in 19741 5,5%. In 1976 was derhalve sprake van enige ruimte voor verbetering van de rendementen. Hierbij past echter de kanttekening dat deze verbetering zich niet in alle bedrijfstakken in dezelfde mate voordeed. Structureel zwakke branches zoals de textiel-, kleding - en schoen industrie kunnen bijvoorbeeld niet of nauwelijks op gunstiger resultaten terugzien. Dooreengenomen zijn de positieve gevolgen van de gematigde loonkostenstijging wel duidelijkterug te vinden bij de voornaamste sectoren in het midden- en kleinbedrijf. Indicatief zijn in datverband de cijfers betreffende het overig inkomen per zelfstandige zoals die in de tabel 'kerngegevens midden- en kleinbedrijf 1 975 en 1 976' (zie bladzijde 28) zijn opgenomen. Het overig inkomen is bij benadering vergelijkbaar met de (fiscale) nettowinst, voor aftrek van het ondernemingsloon, het loon voor medewerkende gezinsleden en de rente over geïnvesteerd eigen vermogen. Voor het totaal van de sectoren detail handel, ambachten, horeca en vervoer bedroeg de verbetering van het overig inkomen per zelfstandige gemiddeld 10%. Bij benadering correspondeert hiermee een verbetering van het reëel beschikbaar inkomen van 1,5%. Dit betekent bij lange na niet dat hiermee de achteruitgang van de voorgaande jaren is ingelopen. Om dit te bereiken zijn bij een zelfde vooruitgang nog heel wat jaren gemoeid. Beziet men de afzonderlijke sectoren, dan blijkt het overig inkomen per zelfstandige in de detailhandel maar nauwelijks te zijn gestegen. Voornamelijk is dit een gevolg van een achterblijvende omzetstijging. In de totale consumptieve bestedingen neemt het aandeel van de voedings- en genotmiddelen al geruime tijd af. Zo stegen de geldomzetten van het midden- en kleinbedrijf in de sector voedings- en genotmiddelen in 1976 met 8% en in de sector duurzame en overige consumptiegoederen met 11 Ook is in het verslagjaar het marktaandeel van het midden- en kleinbedrijf in de detailhandelsomzet iets teruggelopen ten gunste van de grootfiliaalbedrijven, warenhuizen, verbruikscoöperaties en de postorder bedrijven. De cijfers betreffende de ambachten hebben samen gevat betrekking op het midden- en kleinbedrijf in de bouwnijverheid, de metaalnijverheid, de dienst verlenende ambachten en de overige ambachten. Tegenover de gestegen investeringen in woningen stond in 1976 een verdere daling van de investeringen in bedrijfsgebouwen. Op grond hiervan mag worden aangenomen dat het omzetvolume in de bouw nijverheid weinig is veranderd. De metaalnijverheid toonde een lichte stijging van het omzetvolume, welke vooral kan worden toege schreven aan de garagebedrijven. Bij de dienst verlenende ambachten voltrok zich in 1976 een lichte achteruitgang van het omzetvolume, terwijl voor de overige ambachten het omzetvolume bij benadering gelijk bleef aan dat in 1975. Behalve door de gematigde loonkostenstijging wordt het overig inkomen per zelfstandige in de sector ambachten 27

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1976 | | pagina 15