A A A '1 h A Ai 'V terwijl deze in 1968 en 1963 respectievelijk 84 000 en 35 000 personen bedroeg. De voortdurende verhoging van het werkloosheids niveau is grotendeels van structurele aard. Vooral gedurende de laatste jaren is dit gaandeweg duidelijker geworden. Bedroeg de structurele werkloosheid in enge zin in 1970 nog 10000 personen, in 1976 is deze harde kern opgelopen tot ca. 90 000 personen. De oorzaken van deze vernegenvoudiging zijn enerzijds het kwalitatief niet op elkaar aansluiten van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en anderzijds het kwantitatieve tekort aan arbeidsplaatsen. Het kwantitatieve tekort is ontstaan door een voort durend achterblijven van de bedrijfsinvesteringen samen met een tendens tot het vervangen van dure arbeid door verhoudingsgewijs goedkopere machines. Met uitzondering van het jaar 1973 - waarin het volume van de bruto-investeringen van bedrijven (exclusief woningen) een niet onaanzienlijke groei doormaakte - bleven de investeringen vanaf 1971 steeds verder achter bij het voor een evenwichtige economische ontwikkeling vereiste niveau. In het verslagjaar bereikte het investeringsvolume een dieptepunt met een daling van 6,5%. Deze ongunstige ontwikkeling hangt ten nauwste samen met het algehele investeringsklimaat, waarvan de negatieve beoordeling mede werd bevorderd door de indiening bij de Tweede Kamer van het sterk omstreden wets ontwerp op de vermogensaanwasdeling. Reeds langere tijd bepalend voor het investerings klimaat is de weinig rooskleurige rendementspositie van ondernemingen, mede veroorzaakt door een hoog niveau van de arbeidsinkomensquote. Hoewel de arbeidsinkomensquote in 1976 ten opzichte van 1975 terugliep van 96 tot 93,5 bleef het niveau nog ruim schoots aan de hoge kant. Ter vergelijking moge dienen dat deze quote in de tweede helft van de zestiger jaren rond de 80 schommelde. De aantasting van de rendementen heeft geleid tot een verslechtering van de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen bij de bedrijven. In 1976 heeft dit ertoe bijgedragen, dat de bedrijven hun gestegen inkomsten vooral hebben aangewend voor een sanering van hun vermogensverhoudingen. Het zo noodzakelijke herstel van het investerings niveau werd daardoor wederom naar een volgend jaarverschoven. De inflatie, gemeten aan het prijs indexcijfervan de gezinsconsumptie, bedroeg in 1976 8,8%. Dat is een vol procent hoger dan het streefcijfer van de regering. Tegelijkertijd steeg de loonsom met 10,5 a 11 De ontwikkeling van de reële lonen-van belang voor de beoordeling van de koopkracht-was zodanig, dat een stijging met 0,5% optrad, terwijl algemeen werd verwacht dat de 'nullijn' niet zou worden overschreden. Daartegenover nam het volume van de particuliere consumptie toe met 3,5% hetgeen een afwijking in positieve zin is ten opzichte van de drie voorafgaande jaren. Wat de bestedingen uit het buitenland betreft, kan worden geconstateerd dat de uitvoer in volume met circa 12% is gestegen. Het volume van de invoer nam eveneens met 12% toe. In samenhang hiermee kwam het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans in 1976 uit op een overschot van ca. f6,4 miljard. Monetaire ontwikkeling Valutamarkt Het monetaire beeld in 1976 werd in hoge mate bepaald door valutaire ontwikkelingen. Zoals de grafiek die de valutaslang in beeld brengt laat zien, was er sprake van een sterk wisselend verloop. Tot begin maart bewoog de gulden zich in de bovenste regionen van de slang hetgeen duidt op een sterke positie. Het vertrouwen in de gulden hing vooral samen met de belangrijke overschotpositie op de lopende rekening van de betalingsbalans. Het verder uiteenlopen van structureel sterke en zwakke zwevende munten had ookzijn gevolgen voor de valutaslang. Zo zag Frankrijk zich op 15 maart gedwongen omdeslangopnieuwte verlaten. In aansluiting hierop restte de Benelux- landen, gezien de zwakke positie van de Belgische frank, geen andere uitweg dan de opheffing van het arrangement om de fluctuatiemarge tussen eikaars valuta's te beperken tot 1,5% (de zogenaamde worm) In de loop van april ging de druk op de gulden zodanige vormen aannemen dat deze op de bodem van de slang kwam te liggen. In ruime kring scheen men ineens tot het inzicht te zijn gekomen dat het met de externe positie van de Nederlandse economie toch minder goed was gesteld dan enkel op grond van de betalingsbalanspositie zou kunnen worden aange nomen. Sterke nadruk kreeg, dat het overschot op de lopende rekening uitsluitend is te danken aan het aardgas. Evenmin werd het vertrouwen in de gulden verstevigd door de perikelen rondom de vermogens aanwasdeling, de hoge inflatiecijfers en de alles behalve positieve beoordeling van het ondernemings klimaat in ons land. Eind augustus begin september kwam de gulden op de wisselmarkten als gevolg van de sterk opgelopen geldmarktrente duidelijk weer meer in trek. Tegelijkertijd bleef echter ook de vraag naar Duitse marken zodanig groot dat, ondanks eerdere ontkenningen, de Duitse regering uiteindelijk op 18 oktober besloot te revalueren. De officiële spil koers van de mark werd met 2% verhoogd terwijl tegelijkertijd tot een devaluatie werd besloten van 4% voor de Deense kroon en van 1 voor de Noorse en Zweedse kroon. Inmiddels bracht de revaluatie van de Duitse mark gedurende de rest van het jaar geen effectieve koersverandering ten opzichte van de gulden mee. Ten opzichte van de voornaamste niet-slangvaluta's zoals de Amerikaanse dollar, het Britse pond, de Franse frank en de Italiaanse lire heeft de gulden in de loop van het jaar duidelijk aan kracht gewonnen. 22 grafiek 2 Valutaslang 1976 (op basis van vrijdagkoersen) jan. febr. mrt. apr. mei juni juli aug 1 sept. okt. nov. dec. X <D D.M. B.fr. Z.kr. D.kr. N.kr. Fl. Geldmarkt De gebeurtenissen op de geldmarkt zijn de laatste jaren in toenemende mate beïnvloed door de valutaire ontwikkelingen. Ookin 1976 was dit in zeer sterke mate het geval. In de eerste maanden van het jaar vertoonden de geldmarkttarieven een dalend verloop als gevolg van de valuta-interventies en de grote Rijksuitkeringen. Daarnaast ondervond de markt in het begin van deze periode nog liquiditeitssteun van De Nederlandsche Bank. In de daaropvolgende maanden werd het patroon van deseizoenmatige geldmarktverruiming volledig verstoord door de zwakte van de gulden. Opmerkelijk in overeenstemming met 1973 (zie grafiek 3) ging de rente daarna met rasse schreden omhoog totdat in augustus het moment werd bereikt dat de belegging in guldenstegoeden internationaal weer meer in trek kwam. Gedurende de resterende maanden van het jaar vertoonden de tarieven over het algemeen een dalende tendens. Het sterk fluctueren van de rentetarieven had ook aanzienlijke gevolgen voor de omzetting van spaargelden in termijndeposito's en omgekeerd. Deturbulente ontwikkelingen op de valuta- en geldmarkt hebben ertoe geleid dat De Nederlandsche Bank liefst zevenmaal het disconto heeft gewijzigd, waarvan tweemaal in benedenwaartse richting. Op 2 februari werd de marge tussen het wissel- en promessedisconto tot een half procent teruggebracht; bij de verhoging op 20 augustus werd dit weer ongedaan gemaakt. Bij de verschillende aan passingen van de officiële tarieven van De Neder landsche Bank werden afwisselend de binnenlandse en buitenlandse rente-ontwikkelingen en de positie van de gulden op de valutamarkten als oorzaak genoemd. De Nederlandsche Bank heeft ook dit jaar een actief geldmarktbeleid gevoerd. Zo verrichtte zij in januari nog enkele geldmarktverruimende transacties en maakte zij in maart het kasreservepercentage gedurende één week feitelijk van kracht. Zodra de positie van de gulden het toeliet zijn er vanaf augustus aanzienlijke transacties afgesloten om de geldmarktrente naar beneden te brengen. Hiervoor werden behalve dollarswaps met name de speciale beleningen gebruikt. Daarnaast heeft De Nederlandsche Bank regelmatig contante interventies op de valutamarkt uitgevoerd. De voorschotten welke het bankwezen bij haar opnam, bereikten in de nazomer een aanzienlijke omvang. De Nederlandsche Bank heeft daarin aanleiding gezien om de regeling voor het beroep, dat de banken op haar mogen doen, aan te passen. De schatkist heeft van de ruimte op de geldmarkt gedurende de eerste maanden van het jaar gebruik kunnen maken door het plaatsen van aanzienlijke hoeveelheden schatkistpapier. Hiervoor werd nog slechts eenmaal van het tendersysteem gebruik gemaakt en werd voor het overige het systeem van inschrijving of afgifte over de toonbank gehanteerd. In geheel 1976 werd er bruto f 3,1 miljard (netto f2 miljard) aan schatkistpapier geplaatst. Het hierdoor aanzienlijk gestegen liquiditeitsbezit van het bankwezen heeft ertoe geleid dat in het eerste halfjaar van 1976 het liquiditeitsreservepercentage ten opzichte van de kort toevertrouwde gelden (bij een nagestreefde vrije marge van ten minste 2% en later 1 2%) opliep van 814% tot 12%. Aan het eind van het jaar bedroeg dit 1114%. Kapitaalmarkt Hoewel de bewegingen van de kapitaalmarktrente (zie grafiek 3) bij die van de geldmarktrente in het niet lijken te vallen, waren zij in 1976 toch wel zeer aanzienlijk. Hierbij werd de kapitaalmarktrente beïnvloed zowel door het gedrag van het buitenland als door het beleggingsalternatief dat door het verloop van de Nederlandse geldmarktrente werd geboden. Ondanks hetfors oplopen van de couponrentes waren de meeste emissies gedurende de eerste acht maanden van hetjaartot mislukken gedoemd. Het op de openbare kapitaalmarkt geëmitteerde bedrag nam in de zomermaanden aanzienlijk af maar steeg weer belangrijk gedurende de laatste maanden van het jaar. Per saldo bleef de totale vraag echter achter bij die in 1975. Hierbij was het ook dit jaar opvallend dat het bedrijfsleven zich nauwelijks op de openbare kapitaalmarkt heeft laten zien. De belang rijkste emittent is de Staat der Nederlanden geweest die liefst zevenmaal aan bod kwam. Het door haar in het kalenderjaar 1976 op deze markt aangetrokken bedrag beloopt f 2 597 miljoen. Voorde onderhandse markt was van groot belang dat het Rijk in februari aankondigde voortaan ook onderhandse leningen (anders dan door middel van de voorinschrijfrekening) te zullen aantrekken. Hierbij werden als uitgangspunten geformuleerd dat er geen marktverstorende invloed van zou uitgaan, 23

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1976 | | pagina 13