Economische ontwikkeling I I I De internationale economische toestand Langzaam heeft de wereldeconomie zich in de loop van 1976 hersteld van de sterkste inzinking sedert dertig jaar. De economische opleving begon in de grote industrielanden en breidde zich vervolgens geleidelijk uit tot de overige geïndustrialiseerde landen. Dit verloop voorkwam een versnelling van het inflatietempo. Verscheidene belangrijke industrie landen wisten ondanks hun economische groei de geldontwaarding te vertragen. Dit kwam tot uiting in een stabilisatie van de wisselkoersen van de Amerikaanse dollar, de Duitse marken de Zwitserse frank. De conjuncturele opleving in West-Europa volgde weliswaar op het economisch herstel in de Verenigde Staten, maar werd niet geheel daardoor veroorzaakt. Veeleer werd het herstel op ons continent door nationale invloeden teweeggebracht, vooral door de beter dan voorheen op elkaar afgestemde stimulerende maatregelen van de Westeuropese regeringen. Door middel van omvangrijke werk gelegenheidsprogramma's maar ook langs de weg van incidentele belastingverlagingen werd getracht de consumptieve bestedingen te stimuleren. In eerste aanleg concentreerden deze zich op de automobiel. Die werd daardoor de drager van het conjunctureel herstel. De economische opleving voltrok zich dan ook het eerst in landen met een belangrijke automobiel industrie zoals de Verenigde Staten, Japan, West- Duitsland en Frankrijk. De consumptieve bestedingen konden de economische opleving uiteraard niet bestendigen. Daarvoor was ondersteuning nodig door bedrijfs investeringen. Stimuleringsmaatregelen in de vorm van belastingverlagingen, investeringssubsidies en additionele afschrijvingsfaciliteiten brachten veelal niet het gewenste effect. De onevenwichtige ontwikkelingen van de zestiger en begin zeventiger jaren werkten na. Deze hadden zich in 1974 weerspiegeld in verhoogde inflatiedruk en werkloosheid alsmede in grote spanningen in het internationale betalings verkeer. Juist gedurende de wereldwijde verlamming van de economische activiteit bleken deze gevolgen van fundamentele aard te zijn. De structurele zwakheden en vrees voor nieuwe inflatoire ontwikkelingen - het economisch herstel startte immers op een relatief hoog inflatie niveau - leidden in vrijwel alle industrielanden tot een opvallende terughoudendheid in het investeringsgedrag van het bedrijfsleven. Het achter wege blijven van bedrijfsinvesteringen leidde dan ook in de loop van het tweede halfjaar van 1976 tot een afzwakking van de economische opleving. De door de consumptieve vraag geschapen groei kansen gingen gedeeltelijk weer verloren. Het gezamenlijk nationaal produkt van de westerse industrielanden nam in het gehele jaar 1976 weliswaar toe met 5%, maar bereikte na de absolute daling in het voorafgaande jaar niet de omvang van 1974. De verbetering van de wereldconjunctuur bracht ook een uitbreiding van het wereldhandelsvolume. Na de inkrimping met2% in 1975 nam de wereld handel in het afgelopen jaar met ca. 12%toe. Wel voltrokken zich enkele opmerkelijke verschui vingen in het handelsverkeer. In het eerste halfjaar waren het, behalve de olieproducerende landen, vooral de voorlopers in het algemeen economisch herstel, met name de Verenigde Staten en West- Duitsland, die hun importen verhoogden. Laatstgenoemd land, dat in de afgelopen decennia steeds aanzienlijk méér exporteerde dan impor teerde, toonde in 1976 voor de invoer een groeivoet die anderhalf maal zo groot was als die van de uitvoer. Aangezien deze importen grotendeels uit EG-landen afkomstig waren, werd mede hierdoor de economische ontwikkeling van de partnerlanden positief beïnvloed. Japan, dat in 1974 en 1975 aanmerkelijk méér importeerde dan exporteerde, bereikte in 1976 wederom een aanzienlijk export overschot. In het tweede halfjaar echter werd het traditionele patroon van handelsstromen, mede als gevolg van de aantrekkende conjunctuur in de overige industrielanden, weer ten dele hersteld. Met de wereldconjunctuur trok ook de vraag naar energie weer aan. De olieproducerende landen, die in 1975 met een scherpe daling van de afzet van olie werden geconfronteerd, zagen hun olie-opbrengsten in het afgelopen jaar met 25% toenemen. Ondanks verhoogde importen liep het gezamenlijk overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans van de olieproducerende landen hierdoor op van 35 miljard in 1975 tot circa 42 miljard in 1976. Deze ver- mogensgroei kwam volledig ten laste van de industrielanden. De lopende rekening van hun gezamenlijke betalingsbalans, die in 1975 nog een batig saldo te zien gaf, vertoonde aan het eind van 1976 evenals in 1974 een tekort en wel van 22 miljard. De gezamenlijke betalingsbalanstekorten van de niet-olieproducerende ontwikkelingslanden daaren tegen verminderden van 32 miljard in 1 975 tot 24 miljard in 1976. De landen van het Oostblok konden geen verbetering van hun externe handels positie bereiken en boekten wederom een tekort van 14 miljard. De gewijzigde internationale betalingsbalanssituatie weerspiegelde zich op de internationale geld- en kapitaalmarkt. De industrielanden, die in 1974 nog voor 16,5 miljard op de eurovalutamarkt leenden, 20 grafiek 1 1971 1972 1973 1974 1975 1976 maar in 1975 een beperkt beroep op deze bron deden, namen in 1976 9,1 miljard op. Hiermede bepaalden deze landen in belangrijke mate de kredietverlening op de eurovalutamarkt die in 1976 uitkwam op 28,4 miljard tegenover $20,5 miljard in 1975. De ontwikkelingslanden, die in 1975 nog 40% 9 miljard) van de eurokredieten opnamen, werden door deze activiteiten in een moeilijke positie gemanoeuvreerd. In totaal ging $11,2 miljard naar een dertigtal landen van de Derde Wereld. Deze landen werden in toenemende mate geconfronteerd met de voorzichtigheid en behoudendheid van het bankwezen in het verstrekken van internationale kredieten aan deze debiteuren- groep. Slechts een viertal landen werd grotere kredieten waardig bevonden. Ook de Oosteuropese landen hadden bij het aantrekken van eurokredieten met moeilijkheden te kampen. Slechts tegen scherpere condities dan in het verleden konden zij in 1976 2,9 miljard opnemen. Het beroep van enkele olieproducerende landen op de eurokredietmarkt nam ondanks de groei van hun betalingsbalansover schotten wederom toe; deze landen leenden 4 miljard. De industrielanden speelden ook op de internationale kapitaalmarkt een overheersende rol. Van het sterk verhoogde aanbod werd door bedrijven en vooral door de overheden gebruik gemaakt; zij trokken 21,3 miljard aan in de vorm van internationale obligaties. Daarmede legden emittenten uit de industrielanden beslag op 71 van de emissie resultaten van 30 miljard op de internationale kapitaalmarkt in 1976. Het resterende bedrag werd vrijwel uitsluitend door de internationale organisaties opgenomen. Deze organisaties, die op grond van overheidsgaranties minder weerstand bij het aantrekken van gelden ondervinden, traden in het afgelopen jaar in nog sterkere mate dan voorheen op als intermediairtussen overheidsinstellingen en de internationale kapitaalmarkt. Ondanks de in vergelijking tot voorgaande jaren versterkte leningactiviteiten gaf de internationale geld- en kapitaalmarkt geen spanningen te zien, vooral dank zij het verhoogde aanbod van middelen. Procentuele groei van het volume van de wereldinvoer 0 2 4 6 8 10 12 Het herstelde vertrouwen in langer lopende beleg gingen bracht de particuliereen institutionele beleggers terug op de internationale financiële markten. Deze vervingen overigens in toenemende mate de financiële instellingen als financiers en droegen zodoende bij tot een stabieler verloop van de internationale rente. Slechts incidenteel, in het voorjaar en in de nazomer, trad een rentestijging op, mede als gevolg van gespannen verhoudingen binnen het Europese wisselkoersarrangement. Nadat deze spanningen, die leidden tot het uittreden van Frankrijk uit het arrangement en tot herziening van de wisselkoers relaties tussen de resterende valuta's, waren weggeëbd, zette de internationale rente de lichtelijk dalende trend voort. Tot de doorgaans rustige situatie op de internationale valuta- en kapitaal markten heeft mede bijgedragen het overleg van de regeringsleiders van de belangrijkste industrielanden. Voor het eerst werd een onderlinge afstemming van het economisch beleid overeengekomen en ook in praktijk gebracht. Dit harmonisatiebeleid was erop gericht te voorkomen, dat nationale maatregelen door hun onderlinge tegenstrijdigheid hun uitwerking zouden missen. De afspraken, die onder andere resulteerden in een gezamenlijke normering van de groei van de monetaire massa, stonden in eerste aanleg in het teken van het vermijden van een te snelle economische groei, welke in inflatoire ontwikkelingen zou uitmonden. Nu de minder snelle expansie het gevaar van oververhitting van de conjunctuur heeft verminderd, richtzich de globale bijsturing op het tegengaan van een verdere vertraging van de economische activiteiten. De Nederlandse economie De sinds het tweede halfjaar van 1975 stijgende lijn in de conjunctuur zette in 1976 verder door. De conjuncturele opleving kwam voornamelijk tot uiting in de groei van de industriële produktie, welke met name in het tweede en derde kwartaal aanzienlijk was. Helaas tekende deze groei zich onvoldoende af in het verloop van de werkgelegenheid. De geregis treerde arbeidsreserve nam toe met 18 000 personen tot circa 224 000, terwijl het aantal openstaande aanvragen van werkgevers met 47 000 op het niveau van 1975 bleef staan. Beziet men de werkloosheids cijfers per kwartaal, dan valt er echter een ombuiging te bespeuren. De stijging op jaarbasis bedroeg voor de vier kwartalen van 1976 respectievelijk 20, 10, 9 en -1 Bij de openstaande aanvragen deed zich een soortgelijke ontwikkeling voor. Hier bedroegen de mutaties op jaarbasis respectievelijk —20, -6, 5, en +20% voor de vier achtereenvolgende kwartalen. Deze ombuiging moge betrekkelijk gunstig heten, het niveau van de werkloosheid is dat zeker niet. Vooral ook wanneer een vergelijking wordt getrokken met de werkloosheid in conjunctu reel vergelijkbare jaren, blijkt een aanzienlijke vergroting te zijn opgetreden. In 1 972 omvatte de geregistreerde arbeidsreserve 11 5 000 personen, 21

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1976 | | pagina 12