veel sectoren van het agrarisch en niet-agrarisch
midden- en kleinbedrijf.
De groei van het volume van de particuliere
consumptieve bestedingen hield nagenoeg gelijke tred
met de stijging van het reëel beschikbaar inkomen.
Het achterblijven van de bestedingen in de private
sector is naar ons oordeel dan ook niet zozeer het
gevolg van te grote gezinsbesparingen, als wel van de
achterblijvende bedrijfsinvesteringen en de geringe
activiteit in de verschillende bouwsectoren.
Het, naar het zich thans laat aanzien, afnemende
inflatietempo, zal in de toekomst de bereidheid tot
sparen enigszins doen toenemen. Daartegenover staat
echter de beperking van de mogelijkheden tot sparen
als gevolg van de achterblijvende inkomensgroei en de
inkomensnivellering. Voor de komende jaren moet
daarom naar onze mening op een geringere procen
tuele groei van de spaargelden worden gerekend.
Een ontwikkeling die in het licht van de economische
situatie met geringe mogelijkheden tot bedrijfs-
besparingen en hoge werkloosheid als ongewenst
moet worden aangemerkt. Om immers de werk
gelegenheid te verbeteren zullen investeringen moeten
worden gedaan, die voor een aanzienlijk deel via
besparingen zullen moeten worden gefinancierd.
Ter voorkoming van een situatie waarbij investeringen
uitblijven vanwege gebrek aan of te hoge rentekosten
van financieringsmiddelen dienen de besparingen te
worden gestimuleerd. Op de mogelijkheden daartoe
in de fiscale sfeer hebben wij reeds herhaalde malen
gewezen.
De geschetste ontwikkeling deed zich niet alleen
voor bij onze banken, maar ook bij de andere
traditionele spaarinstellingen en bij de handels
banken, zoals blijkt uit de achteraan in dit verslag
opgenomen tabellen 4, 5 en 6. In deze tabellen zijn
alleen de cijfers van de op spaarrekeningen geadmini
streerde tegoeden opgenomen. Bij de handelsbanken
en bij onze organisatie ontstond door de hiervoor
genoemde deposito-invloeden van de afgelopen
jaren een meer vertekend beeld van de besparingen
dan bij de Rijkspostspaarbank en bij de Bondsspaar
banken. Naar onze mening is dat ook nu nog in zekere
mate het geval. Voorts merken wij op dat spaar-
vormen aan toonder niet bij alle instellingen op
dezelfde wijze geadministreerd worden.
Met inachtneming van de invloed van deze versluie-
rendefactoren kan worden vastgesteld, dat het aandeel
van onze organisatie op de spaarmarkt tenminste
op het niveau van de laatste jaren is gehandhaafd.
Naar spaarvorm gezien valt het op dat het overgrote
deel van de inlegoverschotten in het verslagjaar is
geboekt op direct opvraagbare rekeningen.
Een verklaring hiervoor vormt de niet onbelangrijke
groei van tegoeden op de in 1974 geïntroduceerde
spaarpremierekening. Onder druk van de concurrentie
is in het verslagjaar een nieuwe spaarvorm met een
looptijd van 7 jaar ingevoerd. Uit de betrekkelijk
geringe belangstelling voor deze vorm leiden wij af dat
dergelijke lange termijnen door de meeste spaarders
als te lang worden aangemerkt.
De beschreven ontwikkeling leidde uiteindelijk tot
een aanwas van de op spaarrekeningen geadmini
streerde tegoeden met niet minder dan f 3 858 (573)
miljoen, inclusief de per het einde van het jaar
bijgeschreven rente. Eind 1975 kwam het spaartegoed
daarmee op f 25 734 (21 876) miljoen. Daarvan stond
f 1 5 648 (1 2 471miljoen of 61 (57) procent uit op
direct opvraagbare rekeningen, inclusief de gepremi
eerde spaarvormen. Het aantal spaarrekeningen bij
onze organisatie nam toe tot 6,94 (6,73) miljoen met
een gemiddeld tegoed per rekening van f 3 708 (3 253)
per eind 1975.
Overige middelen
Hiervóór is reeds ingegaan op de samenhang tussen
spaarrekeningen en depositorekeningen. Deze laatste
vormen het hoofdbestanddeel van de in de kern
gegevens opgenomen post middelen op termijn.
De daling van deze tegoeden in 1975 moet geheel
worden toegeschreven aan een gedeeltelijke terug
vloeiing naar spaarrekeningen en naar rekeningen-
courantvan bedrijven en instellingen. Onder de post
middelen op termijn zijn verder opgenomen de
termijnplanbrieven en depositobrieven aan toonder,
alsmede de door de Rabohypotheekbank n.v. bij
derden geplaatste pandbrieven. Voor een verhou
dingsgewijs gering bedrag zijn hieronder verder nog
door de Centrale Rabobank opgenomen leningen
begrepen. Per saldo gaven de middelen op termijn in
het verslagjaar een daling te zien met f271 miljoen,
tegenover een stijging metf 2736 miljoen in 1974.
De saldi op privé-rekeningen vertoonden in het
verslagjaar met f 576 (432) miljoen wederom een
aanzienlijke toeneming. Naast de, voornamelijk
inflatoire, inkomensstijging van de rekeninghouders
speelt daarbij ook de voortgaande groei van het aantal
rekeningen een rol. Het aantal privé-rekeninghouders
bij onze organisatie overschreed in de loop van het
verslagjaar de 2 miljoen en kwam ultimo 1975 op
2,05 (1,93) miljoen, met een gemiddeld tegoed per
rekening van f 1 523 (1 325). De aanhoudende inflatie
zorgt voor een gestage stijging van de vaste kern in
deze middelencategorie.
Na de geringe toeneming in de beide voorgaande
jaren vertoonden de tegoeden op rekeningen-courant
van bedrijven en instellingen in het verslagjaar een
krachtige groei met f 542 (80) miljoen. Ook indien men
deze cijfers corrigeert voor de invloed van bank
deposito's, tekent zich een sterke ontwikkeling af.
Een herstel in de liquiditeitspositie van veel
agrarische bedrijven en de achterblijvende bedrijfs
investeringen vormen daarvan de voornaamste
oorzaken.
Totaal toevertrouwde middelen
Uiteindelijk leidde de beschreven ontwikkeling van de
34
toevertrouwde middelen in totaliteit tot een
toeneming met f 4 705 (3 821miljoen. Ten opzichte
van de beginstand betekent dat een groei met 15(14)
procenttotf 35 640 (30 935) miljoen.
De verdeling van dit bestand over de onderdelen van
de organisatie luidt als volgt: aangesloten banken
f33 953 (29 130) miljoen, Centrale Bankf 1 219
(1 503) miljoenen Rabohypotheekbankf468
(302) miljoen.
Internationale activiteiten
De in de voorgaande jaren begonnen uitbouw van
onze internationale activiteiten werd in het verslagjaar
op bredere schaal voortgezet. Naast de commerciële en
financiële begeleiding van de internationaal gerichte
cliënten werd in versterkte en vergrote mate deel
genomen aan internationale financiële transacties,
zowel op de eurovaluta- als op de eurokapitaalmarkt.
Ook werd onze deelname in internationale syndicaten
en participaties verder uitgebreid, waarbij buitenlandse
relaties aan onze cliëntenkring konden worden toe
gevoegd. Dit bevorderde een daadwerkelijke
presentatie en bekendheid van onze organisatie in het
buitenland.
Door de harmonische groei van de Rabobankorga-
nisatie en haar actieve optreden in de internationale
geld- en kapitaalmarkten werd in toenemende mate
een beroep op haar gedaan om een bijdrage te leveren
aan deze financiële activiteiten.
Mede hierdoor toonden ons interbancair valutabedrijf,
de eurokredietverlening en de deelneming aan inter
nationale obligatieleningen een opmerkelijke
uitbreiding. Door de groei in omvang alsook in
verscheidenheid van de bovengenoemde activiteiten
is het aandeel van het buitenlands bedrijf in het
gecombineerde balanstotaal gegroeid tot ruim
11 (5) procent.
Naast het zelfstandige optreden van onze organisatie-
in het internationale handels- en kapitaalverkeer werd
onze presentie op het internationale vlak nog verhoogd
door de zeer gewaardeerde steun, welke wij onder
vonden van internationale samenwerkingsverbanden.
Onze in 1974 opgerichte gezamenlijke dochter met de
Bank of America, Rabomerica International Bank n.v.,
evenals London and Continental Bankers Ltd., mogen
daarbij niet onvermeld blijven.
Dienstverlening
Financieringsmaatschappij'De Lage Landen' n.v.
De kredietverleningsactiviteiten van de financierings
maatschappij 'De Lage Landen' n.v. zijn reeds
verwerkt in de paragraaf over de geconsolideerde
uitzettingen van de organisatie. Gezien het eigen
karakter van deze meerderheidsdeelneming van de
Centrale Bank worden haar activiteiten hier afzonderlijk
belicht.
De met de conjuncturele situatie in het afgelopen jaar
gepaard gaande geringe investeringsneiging heeft
haar invloed op de activiteiten van De Lage Landen niet
gemist. Deze situatie leidde tot een relatieve vermin
derde groei van de verstrekte financieringen. Voor De
Lage Landen werd deze tendens nog versterkt door
de ommekeer in de financieringsruimte van veel
plaatselijke Rabobanken, die het merendeel van de
financieringsaanvragen voor deze maatschappij
aanbrengen. Dat desondanks nog een produktiegroei
van 40 procent kon worden gerealiseerd achten wij
een bewijs voor de groeikracht van deze dochter
instelling. Tevens is daarmee nog eens duidelijk de
behoefte binnen onze cliëntenkring aan de specifieke
dienstverlening van De Lage Landen aangetoond.
In het verslagjaar werden intotaal 15 120 (10130)
posten verstrekt voor een bedrag van f 153 (108)
miljoen. Hiervan had circa 50 procent betrekking op
huurkoopfinancieringen, circa 20 procent op
persoonlijke leningen, circa 1 5 procent op aanvullende
hypothecaire leningen en eveneens circa 15 procent
op leasing. De produktiegroei leidde tot een toeneming
van het marktaandeel. Het balanstotaal van De Lage
Landen beliep per het einde van het verslagjaar
f 205 (129) miljoen, met een debiteurensaldo van
f 196 (127) miljoen. Tegen de achtergrond van het
economische klimaat in 1975 kan van een
bevredigende ontwikkeling van de bedrijfsresultaten
worden gesproken.
Assurantiebemiddeling
Stonden de activiteiten van de Rabobanken op het
terrein van de assurantiebemiddeling in 1974
enigszins onderdruk van het relatief lage niveau van
nieuwe verstrekte leningen, in het verslagjaar was
sprake van het tegendeel. Er kon dan ook een aan
zienlijke produktiestijging worden gerealiseerd.
In de loop van het verslagjaar heeft de Centrale
Rabobank haar belang in de schadeverzekerings
maatschappij De Twaalf Gewesten overgedragen aan
Ago Verzekeringen. Dat de Ago eveneens een non-
profitmaatschappij is, heeft hierbij een doorslag
gevende rol gespeeld. Mede in dit kader werd de
samenwerking met het Agoconcern uitgebreid, in die
zin, dat naast de n.v. Interpolis en de
Levensverzekeringsmaatschappij OBF, thans ook de
Ago optreedt als primaire maatschappij voor de
Rabobanken. Daarbij is de gezamenlijke intentie
verklaring van Ago en Interpolis om op bepaalde
terreinen tot samenwerking te geraken van groot
belang. Van oudsher onderhoudt onze organisatie
nauwe betrekkingen met het gehele onderlinge
verzekeringswezen.
Effectenbemiddeling
Onze activiteiten op het terrein van effecten
bemiddeling in de breedste zin zijn in 1975 sterk
verbeterd en toegenomen. In het verslagjaar werd
gestart met een nieuwe vorm van dienstverlening,
namelijk vermogensbeheer. Mede in verband daarmee
zijn de effectenresearch en beleggingsadvisering
uitgebreid.
35