nieuwe leningen opgenomen. Dat is 48 (53) procent van alle nieuwe verstrekkingen. Overige groepen De verstrekking van nieuwe leningen door onze banken aan overige groepen in de private sector laat zich niet goed vergelijken met 1974. Het overgrote deel van deze leningen is immers bestemd voor de financiering van het eigen woningbezit. In 1974 was, als gevolg van de krappe interne financierings ruimte, een aantal maatregelen van kracht, die juist de verstrekking van woningbouwleningen afremden. Hetjaar1973 biedt daarom op dit punt een betere vergelijkingsmaatstaf; in dat jaar ondervond de kredietverlening geen belemmeringen en lag de verstrekking van woningbouwleningen op een zeer hoog niveau. In 1974 vertoonde het marktaandeel van onze organisatie in de woningfinanciering onder invloed van de prioriteitenstelling bij de krediet verlening, welke tot uitdrukking komt in de aard van de hiervoor bedoelde interne maatregelen, enige daling. In het verslagjaar lag het door onze banken verstrekte bedrag van nieuwe leningen ten behoeve van het eigen woningbezit circa 15 procent boven het niveau van 1973. De waarde van de in aanbouw genomen eigen woningen lag daarentegen duidelijk beneden het niveau van 1973. Ook indien men rekening houdt met de toegenomen waarde-omzet in de sector van de bestaande woningen mag uit deze gegevens een herstel van ons marktaandeel in de woningfinanciering worden afgeleid. Dit herstel tekende zich in de loop van het verslagjaar steeds duidelijker af. Daartoe hebben de in het algemeen iets gunstiger voorwaarden voor dit soort leningen zeker bijgedragen, terwijl daartegenover in de eerste helft van 1975 de uit 1974 daterende beperkende maatregelen nog nawerkten. Bovendien hebben wij de indruk, dat een versoepeling van het overheidsbeleid inzake garantie en subsidie thans een stimulerende invloed heeft op de vraag naar hvpothecair krediet voor de financiering van het eigen woningbezit. De verstrekking van nieuwe persoonlijke leningen door onze banken lag in het verslagjaar ruim 30 (14) procent boven het niveau van het voorafgaande jaar. Dit hangt vooral samen met het feit dat de autoverkopen zich in 1975 hebben hersteld van de sterke teruggang in 1 974. Er werden nieuwe persoonlijke leningen verstrekt tot een bedrag van f 232 (178) miljoen. In het verslagjaar hebben wij een nieuwe financierings- vorm voor onze privé-rekeninghouders geïntrodu ceerd, het zogenaamde Doorlopend Krediet. Het betreft hier een blanco lening met een maximum bedrag van f 1 5 000 en maandelijkse aflossingen ten laste van de privé-rekening van de betreffende cliënt. Nadat een aantal aflossingen heeft plaatsgevonden kan de cliënt eventueel weer beschikken over de ruimte tussen de restantschuld en het oorspronkelijke maximum. Wij hebben de indruk, dat hiermee in een duidelijke behoefte van onze cliëntenkring is voorzien. Bij het verstrekken van deze financieringsvorm gaan wij vanzelfsprekend selectief te werk. Aan overige groepen verstrekte onze organisatie in 1975 nieuwe leningen tot een totaalbedrag van f 4 086 (2 827) miljoen. Dat is 52 (47) procent van de totale verstrekkingen. Van het genoemde bedrag was f 3 286 (2 239) miljoen bestemd voor woning financieringen. Te zamen metdevoorf 566 (409) miljoen voor dit doel aan bedrijven verstrekte leningen, betekent dit dat f 3 852 (2 648) miljoen of 49 (44) procent van de in totaal door de Rabobank- organisatie verstrekte leningen bestemd is voor de financiering van het eigen woningbezit. Aflossingen De aflossingen op uitstaande vaste leningen namen sterk toe, zowel in absolute als relatieve zin. In totaal beliepen zij in het verslagjaar f 5 018 (3 784) miljoen, uitgedrukt in de beginstand is dat 25 (21procent. De achterstand bij de aflossingen, welke onder invloed van liquiditeitsproblemen in veel agrarische sectoren in 1974 wasontstaan, werd in het verslagjaaringehaald. Daarnaast trad een herstel in van de extra aflossingen. Het totaal uitstaande bedrag van vaste leningen aan de private sector steeg per saldo met f 2 879 (2193) miljoen tot f 22 809 (19 930) miljoen. Kredieten in rekening-courant Anders dan in 1974 vertoonde het uitstaande rekening-courantkrediet bij onze organisatie slechts een relatief geringe groei met f257 (552) miljoen. Deze achterblijvende groei manifesteerde zich alleen bij het uitstaande bedrag; in tegenstelling daarmee vertoonden de gecontracteerde kredietmaxima een forse stijging. Met name de grote agrarische coöperaties bleken een geringere behoefte te hebben aan korte financieringsmiddelen, waardoor het benuttingspercentage van de kredietruimte aan merkelijk terugliep. Voorraadposities en de prijzen daarvan, evenals de debiteurenfinanciering, spelen daarbij een rol van betekenis. In zekere mate zijn verder in 1974 op grond van de rentestand in de vorm van korte kredieten opgenomen financieringen in het verslagjaar omgezet in vaste leningen. Bij de plaatselijke Rabobanken is de invloed van de agrarische ontwikkelingen merkbaar. Hoewel niet in alle sectoren van een gunstige ontwikkeling kan worden gesproken hebben de prijzen van de meeste produkten, althans ten opzichte van 1974 een herstel te zien gegeven. De oogstproblemen van 1974 hebben zich niet herhaald, hoewel deze zeker in het begin van het verslagjaar nog invloed hebben gehad op de financieringsbehoeften. Naarmate 1975 vorderde begon het liquiditeitsherstel bij de meeste individuele landbouwbedrijven zich duidelijker af te tekenen in de dalende benuttingsgraad van de toe gestane kredietruimte. Desondanks was de groei van de uitstaande kredieten in rekening-courant bij de aangesloten banken per saldo nauwelijks lager dan in 1974. Voor ons is dit een aanwijzing te meer voor het groeiend aandeel in de financiering van het niet- agrarisch bedrijfsleven. 32 Totale financieringsactiviteit Uiteindelijk leidde de geschetste ontwikkeling tot een toeneming van de totale financieringsactiviteit, gericht op de private sector, met f 3 136 (2 745) miljoen of 13 (13) procent tot een totaalbedrag van f 26 454 (23 318) miljoen. De verdeling van dit kredietbestand over de onderdelen van de organisatie is als volgt: aangesloten banken f 21 751 (19 095) miljoen, Centrale Bank f 2 61 2 (2 558) miljoen en Rabohypotheekbankf 2 091 (1 665) miljoen. De stijging in procenten van de beginstand uitgedrukt was gelijk aan die van 1974. Voor 1975 als geheel moet het groeitempo van de totale kredietverlening dan ook als gematigd worden beoordeeld. De relatieve toeneming bleef duidelijk achter bij die van 1973 en ook bij die van de toevertrouwde middelen. In het begin van het verslagjaar hebben factoren van buitenaf, zoals inhaalaflossingen en nawerking van interne beperkende maatregelen, dit achterblijven veroorzaakt. Gaandeweg het jaar vertoonde de kredietverlening dan ook een duidelijk herstel, vooral onder invloed van de toegenomen vraag van niet-agrarische bedrijven en van particulieren. Voor deze sectoren kan ook voor 1976 een voortgaande stijging worden verwacht. Daarentegen moet voor de agrarische sector op een relatieve daling van de investeringsanimo worden gerekend als gevolg van de geleidelijk afnemende invloed van de rentesubsidieregeling. De met de verwachte conjuncturele opgang samen gaande stijging van de kredietvraag zal naar verwachting zonder problemen kunnen worden opgevangen, tenzij van overheidswege krediet- beperkende maatregelen zouden worden genomen. Overige uitzettingen Tegen de achtergrond van de ruime liquiditeitspositie en van de rentestanden, alsmede in verband met de rol van schatkistpapier in het systeem van indirecte kredietbeheersing is onze portefeuille schatkistpapier in 1975 uitgebreid metf 448 (203) miljoen. Vooral onder invloed van de versterkte toeneming van onze activiteiten in de sfeer van het buitenlands bedrijf groeiden de uitzettingen op korte termijn met f 1 917 (1 405) miljoen. De effectenportefeuille onderging een uitbreiding metf 299 miljoen, te vergelijken met een inkrimping van f 10 miljoen in 1974. Ook bij deze post speelt de liquiditeitspositie een rol. De beleggingen op lange termijn, merendeels leningen aan of onder garantie van Nederlandse overheidslichamen of semi-overheidslichamen, vertoonden metf 671 (492) miljoen een sterke toeneming. Toevertrouwde middelen Spaargelden De ontwikkeling van de bij onze organisatie op spaarrekeningen aangehouden tegoeden vertoonde in het verslagjaar een volledige ommekeer ten opzichte van 1974. Was in 1974 voor het eerst sinds de vijftiger jaren sprake van een negatief inleg- overschot op spaarrekeningen, het verslagjaar gaf een recordinleg te zien. Voor een nadere analyse van deze ontwikkeling moeten ook de deposito's in de beschouwing worden betrokken. Onder invloed van de renteverhoudingen hebben immers omvangrijke verschuivingen plaatsgevonden tussen deposito rekeningen en spaarrekeningen. Voorts zijn onder depositorekeningen om administratieve redenen opgenomen de termijnplanbrieven en depositobrieven aan toonder; deze tegoeden dragen naar onze mening duidelijk het karakter van spaargelden. Medio 1973 trad een vrij plotselinge en zeer sterke stijging van de geldmarktrente op, mede als gevolg van buitenlandse factoren. De invoering van het systeem van indirecte kredietbeheersing verscherpte de strijd om de toevertrouwde middelen. De tarieven voor deposito's stegen daardoor tot ongekende hoogte en onder druk van de concurrentie tussen de banken werden de minimumbedragen waarvoor depositovoorwaarden werden geboden steeds lager. Als gevolg daarvan ontstonden zeer omvangrijke overboekingen van spaarrekeningen en in mindere mate ook van rekeningen-courant naar depositorekeningen. Deze situatie duurde gedurende geheel 1974 vrijwel onverminderd voort. Tegen het eind van dat jaar begon zich een terugkeer naar meer normale renteverhoudingen af te tekenen en in de loop van het eerste kwartaal van 1975 kwam een terug vloeiing van depositorekeningen naarspaarrekeningen tot stand, die in het tweede kwartaal van het verslag jaar zijn hoogtepunt bereikte en in het laatste kwartaal ongeveer was uitgewerkt. Renteverwachtingen en looptijden spelen bij deze ontwikkeling een rol van betekenis, waardoor ook eind 1975 nog een niet onaanzienlijk bedrag aan gelden met spaarkarakter als deposito te boek stond. Hoewel er aldus gezien sprake was van een krachtig herstel van de inlegoverschotten op spaarrekeningen kan, rekening houdend met de genoemde factoren en met de record-inflatiegraad, in vergelijking met de jaren vóór 1 974 naar onze mening niet of nauwelijks worden gesproken van een meer dan normale spaar- neiging, laat staan van overbesparing. Bij deze normale bereidheid tot sparen heeft een aantal factoren elkaar in evenwicht gehouden. De voort gaande afnemende groei van het eigen woningbezit, waardoor minder opvragingen voor aanschaf en inrichting plaatsvinden, leidt tot een groei van de spaargelden. Voorts heeft de ongunstige conjuncturele situatie naar onze mening de spaarneiging bevorderd, met name waar deze is gericht op het vormen van een appeltje voor de dorst. Dat geldt vooral voor de lagere inkomenscategorieën, waar 1975 nog een stijging van het reëel beschikbaar inkomen meebracht. Tegenover deze invloeden stonden in het verslagjaar ook negatieve factoren. In dit verband kan worden gewezen op de record-inflatiegraad, de vergrote discrepantie tussen rentevergoeding en inflatiegraad en de nog altijd niet rooskleurige inkomenspositie in 33

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1975 | | pagina 18