Gang van zaken in de organisatie
grafiek 6
sector. De garagebedrijven vormden een gunstige
uitzondering. Deze kunnen terugzien op een record
aantal autoverkopen. Daartegenover stond wel een
verdere verslechtering van de werkplaatsbezetting.
Het dienstverlenend ambacht, dat voornamelijk is
georiënteerd op de consumptieve bestedingen,
ondervond belangrijk minder invloed van de neer
gaande conjunctuur.
Het beroepsgoederen vervoer stond buitengewoon
sterk in het teken van de verminderde economische
activiteit. I n waarde steeg de omzet nog wel met
4,5% doch in volume liep deze terug met 5%.
Onder meerde verplichte invoering van de tachograaf
bracht een stijging van de loonkosten per werknemer
met niet minder dan 22%. Een en ander leidde ertoe
dat het inkomen per zelfstandige in deze sector maar
liefst 9,5% daalde.
In de horecasectorsteeg de geldomzet in 1975 met
11 Na correctie voor de prijsstijging betekent dit
een toeneming van de volume-omzet van 2%, ook
hier onvoldoende om de reële inkomenspositie op
peil te houden. De fiscale winst groeide met slechts
5%.
Naast het gedaalde verbruik van alcoholhoudende
dranken in samenhang met de 1 november-wet van
1 974 speelt ook de verschuiving naar drank
consumptie in de huiselijke sfeer het cafébedrijf
parten. Hetterreinverlies van de klassieke restaurants
gaat gepaard met de opkomst van kleinere eetgelegen-
heden. In het hotelbedrijf doet zich opvallenderwijze
een tegengestelde ontwikkeling voor. De schaal
vergroting in deze bedrijfstak lijkt nog gaande.
Aantallen begonnen en voltooide woningen
20 40 60 80 100 120 140 160
begonnen
voltooid
Bouwnijverheid en woningbouw
B ouwnijverheid
In het verslagjaar zag de bouwnijverheid zich
geplaatst voor een zeer hoge werkloosheid als gevolg
van een laag produktieniveau ten opzichte van de
beide voorafgaande jaren. Medio 1975 waren circa
34 500 bouwvakarbeiders werkloos, bijna 50% meer
dan medio 1974. De produktie in de gebouwensector
lag in 1975 6% beneden die van 1974. Bij de
grond-, weg- en waterbouw was het produktie-
volume circa 10% lager.
Met het oog op deze ontwikkelingen heeft de
overheid bijzondere aandacht geschonken aan de
bouwnijverheid. Van de totale injectie in de economie
ad circa f 3,5 miljard was een bedrag van circa
f 2,5 miljard op deze sector gericht. De stimulerings
maatregelen vragen een aanloopperiode van circa
6 maanden. Aan het eind van het jaar schenen zij enig
effect te gaan sorteren met name bij de overheids
gebouwen en-in iets mindere mate-in de
woningbouw.
Woningbouw
Het aantal in aanbouw genomen woningen
(111 400) lag in 1975 nog iets beneden het niveau
van 1974 (112 000). Het aandeel van de woningwet-
bouw steeg daarbij van 33% in 1974 naar 37% in 1975.
Het aandeel van de premiebouw steeg van 43%
naar 44% en het aandeel van de vrije sector liep terug
van 24% naar 19%. Aan het einde van het verslagjaar
leek de woningbouw over het diepste punt heen te zijn.
Naast de stimuleringsmaatregelen van regeringswege
zijn er ook andere aspecten die uitzicht bieden op een
meer positieve ontwikkeling van de woningbouw.
In de eerste plaats de afgenomen stijging van de
bouwkosten, welke in eerdere jaren circa 1 per
maand bedroeg. Ongetwijfeld speelt de geringe
prijsstijging van het bouwmaterialenpakket hierbij
een rol. Ook zullen efficiency-maatregelen en scherpe
calculaties van de aannemersbedrijven tot deze
ontwikkeling hebben bijgedragen. Een lichtpunt voor
de woningbouw betekent ook, dat de architecten
bureaus een groter aantal opdrachten voor woningen
hebben ontvangen. Ten slotte is te wijzen op de
sector herstel en verbouw, waar de produktie
21 (in lopende prijzen) toenam.
Eigen woningbezit
Bij de sterk teruggelopen activiteit in de woningbouw
blijkt de bouw van eigen woningen zich redelijk te
handhaven: 47% van de nieuwbouw is bestemd voor
eigen bewoning. Hierdoor zal het eigen woning-
bezit—thans circa 38% verder toenemen. Ook het
afstoten van woningwetwoningen door gemeenten
en woningbouwverenigingen en de verkoop van
huizen door institutionele beleggers dragen hieraan
bij. De uitbreiding van de gemeentegarantieregeling
met rijksdeelneming tot financiering van bestaande
woningen en de vereenvoudiging van het subsidie-
28
beleid ten aanzien van de nieuwbouw van eigen
woningen zijn eveneens van betekenis.
Huur- en subsidiebeleid
Met ingang van 1 juli 1975 is een nieuw huur- en
subsidiebeleid ingevoerd: het systeem van
inkomenshuren. De huur, die iemand voor een
woning moet betalen wordt gerelateerd aan zijn
belastbaar inkomen (huurquote).
Het verschil tussen de huurquote en de huurprijs die
de verhuurder voor de woning in rekening mag
brengen, wordt overbrugd door subsidie (subject
subsidie). De toegestane huurprijs wordt berekend
volgens de zogenaamde dynamische kostprijshuur;
dat wil zeggen dat bij het bepalen van de huurprijs
wordt rekening gehouden met stijgende huurop
brengsten. Daardoor kan de aanvangshuur op een
lager niveau liggen. Het heeft er alle schijn van dat de
introductie van de dynamische kostprijshuur en de
daarmee gepaard gaande uitvoeringsmoeilijkheden
bij de klasse-indeling van huurwoningen de traditio
nele beleggers in deze sector enigszins terughoudend
hebben gemaaktten aanzien van nieuwe
investeringsbeslissingen.
In onderstaande beschrijving van de gang van zaken
en in de gecombineerde balans en winst- en verlies
rekening zijn de gegevens verwerkt van de
gezamenlijke aangesloten Rabobanken, van de
Centrale Rabobank met haar meerderheidsdeel
nemingen en van de Rabohypotheekbank n.v. annex
n.v. Raiffeisenhypotheekbank. In de gecombineerde
balans en winst- en verliesrekening zijn voorts
verwerkt de gegevens van de Onderlinge Krediet
verzekeringsmaatschappij Rabobanken g.a., de
Onderlinge Delcrederemaatschappij Centrale
Rabobank u.a. en de Onderlinge Waarborg
maatschappij Rabobanken g.a.
Uitzettingen
Leningen
De verstrekking van nieuwe leningen door onze
organisatie lag over geheel 1975 gemeten in absolute
cijfers op een hoog niveau.
Dit geldt zeker indien een vergelijking wordt gemaakt
metde uitkomsten van 1974. Dat jaar biedt echter
geen goede vergelijkingsmaatstaf, omdat de krappe
financieringsruimte van de aangesloten banken en de
daaruit voortgevloeide interne maatregelen toen
remmend werkten, met name op de verstrekking van
nieuwe woningbouwleningen. Ook gedurende de
eerste helft van 1975 hebben deze factoren nog een
rol gespeeld. Nadat evenwel mede als gevolg van de
sterke middelengroei de rem op de kredietverlening
was weggevallen, toonde de verstrekking van nieuwe
leningen een fors herstel. Dit leidde uiteindelijktot
een sterke toeneming, ook indien men vergelijkt met
het verhoudingsgewijs hoge niveau van 1973.
In totaal verstrekte onze organisatie in het verslagjaar
voor f 7 897 miljoen aan nieuwe leningen. Dit is te
vergelijken met f 5 977 miljoen in 1 974 en f 6 443
miljoen in 1973. De gezamenlijke aangesloten
banken namen van het genoemde bedrag f 6 861
(4 841miljoen voor hun rekening. Als gevolg van de
reeds vermelde verruiming van de financierings
ruimte bij aangesloten Rabobanken waren deze in
mindere mate dan in 1974 genoodzaakt aanvragen
voor leningen doorte leiden naar de Rabohypotheek
bank. Niettemin lag ook de verstrekking van nieuwe
leningen door deze dochterinstelling metf 587 (732)
miljoen op een hoog niveau in vergelijking met de
jaren vóór 1974. Daarentegen was de vraag naar
nieuwe leningen bij de Centrale Bank verhoudings
gewijs lager, ondanks de aanmerkelijke groei van de
daarin begrepen leningen van de Financierings
maatschappij De Lage Landen. In totaal beliep de
29