grafiek 3
2,25
2,0
1,5
1,0
0,5
0
- 0,5
- 1,0
- 1,5
- 2,0
- 2,25
Valutaslang 1975 (op basis van vrijdagkoersen)
D.M. O Fr.fr. B.fr.
Z.kr. D.kr. N.kr.
frank werd vooralsnog geen werkelijkheid. De valuta's
van Nederland, West-Duitsland, België-Luxemburg,
Denemarken, Noorwegen en Zweden maakten reeds
deel uit van het arrangement.
Binnen de slang was de gulden gedurende een zeer
groot deel van het jaar de sterkste munt.
In tegenstelling tot voorgaande jaren was de slang
lang niet altijd op haar maximale breedte. De onder
linge interventies konden daardoor vrij beperkt
blijven. De conjuncturele ontwikkelingen in de
Verenigde Staten (en daarmee samenhangend het
renteverloop) waren er de oorzaak van dat de koers
van de dollar in de eerste maanden van het jaar sterk
daalde en na een dieptepunt van f 2,34 begin maart
weer kon stijgen. Nadat de hoogste koers (f 2,75) in
september was bereikt, trad er een lichte daling in
(ultimo december: f 2,69)
Overheidsbeleid ten aanzien van bedrijven
Solvabi/iteitssteun
In het bedrijfsleven is de verhouding tussen eigen en
vreemd vermogen de laatste jaren sterk gedaald.
Deze ontwikkeling moet in de eerste plaats worden
toegeschreven aan de inflatie en de voortdurende
daling van de rendementen. Ter verbetering van de
solvabiliteitspositie van het bedrijfsleven heeft de
regering in september 1975 een regeling geïntro
duceerd, waardoor onder bepaalde voorwaarden
bedrijven onder Staatsgarantie achtergestelde
leningen kunnen aantrekken. Als overbruggings
regeling zal dit nieuwe instrument goede diensten
kunnen bewijzen. Niettemin moet de voorkeur worden
gegeven aan een structurele situatie waarbij in beginsel
gezonde bedrijven ook zonder beroep op de overheid
kunnen voorzien in hun financieringsbehoefte.
Zelfstandige ondernemers
Bij de beoordeling van de inkomensgegevens van
zelfstandigen is het inkomen van werknemers in
vergelijkbare beroepen een belangrijke vergelijkings
maatstaf. Verschillen uit het oogpunt van verzekerin
gen, sociale voorzieningen, kinderbijslag e.a. leiden
ertoe, dat bij een vergelijking op basis van het
minimumloon het inkomen van een zelfstandige
circa 40% hoger moet zijn dan van een werknemer,
willen beiden een gelijk besteedbaar inkomen
hebben. Het inkomen van de zelfstandige heeft
behalve voor privé-bestedingen een functie voor het
bedrijf. Uit het inkomen moeten namelijktevens de
reserveringen beschikbaar komen voor de noodzake
lijke aanpassing en uitbreiding van het bedrijf en voor
het opvangen van risico's. Regelmatige reservering
stelt een ondernemer in staat zijn eigen vermogen op
peil te houden c.q. te brengen. Dit is ook van belang
bij het aantrekken van vreemd vermogen.
In de loop van het verslagjaar zijn in de fiscale sfeer
enige verbeteringen voor zelfstandigen tot stand
gekomen. De belangrijkste aanpassingen betreffen
een verhoging van de fiscale oudedagsreserve, de vrij
stelling van f 50 000,van het bedrijfsvermogen voor
de vermogensbelasting en een verbetering van de
fiscale behandeling van de meewerkende vrouw.
De verbetering van het fiscale regime voor zelf
standigen heeft nauwelijks effect voor de categorie
met een zeer gering inkomen. Met name voor deze
zelfstandigen is in 1975 de discussie over een
minimum inkomensgarantie op gang gekomen.
Voorlopig is deze groep nog aangewezen op de
Rijksgroepsregeling Zelfstandigen, waarvan de
mogelijkheden voor agrarische ondernemers
overigens zijn verruimd.
Land- en tuinbouw
Algemeen
De bedrijfsresultaten in de land- en tuinbouw waren
in het verslagjaar gemiddeld iets gunstiger dan in
1974. Deze vergelijking is echter niet reëel in verband
met de wel bijzonder slechte bedrijfsresultaten in dat
jaar. In 1975 werd de agrarische sector, evenals in
1974, geconfronteerd met een voortgaande kosten
stijging ten gevolge van de inflatie. Anders dan in
1974 zijn als gevolg van de situatie op de wereldmarkt
de kosten voor veevoeder nauwelijks gestegen.
De kostenstijging werd in 1974 slechts voor een
beperkt gedeelte gecompenseerd door prijsstijging
van de eindprodukten. Soms was zelfs sprake van
sterke prijsdalingen, met name voor slachtvee en
varkens. In de loop van 1975 is de situatie echter
vooreen aantal produkten aanmerkelijk verbeterd,
met name ook voor slachtvee en varkens en eveneens
voor consumptie- en pootaardappelen, alsook
voor uien.
Evenals in 1974 was het aantal aanvragen voor
bedrijfsbeëindiging gering. De zeer beperkte
alternatieve werkgelegenheid speelde daarbij mede
24
grafiek 4
een rol. Agrarische ondernemers ouder dan 50 jaar
kunnen belang hebben bij de aan het einde van het
verslagjaar ingevoerde beëindigingsregeling op
termijn. Deze regeling biedt hen onder bepaalde
voorwaarden de mogelijkheid tot het ontvangen van
een jaarlijkse uitkering mits zij hun bedrijf binnen zes
jaarzullen beëindigen. Totzolang kunnen zij hun
bedrijf voortzetten zonder noodzaak van uitbreiding
of modernisering.
Externe invloeden
De agrarische sector ondergaat in toenemende mate
de invloeden uit de gehele samenleving. In een dicht
bevolkt en hoog ontwikkeld land kan de agrarische
sector onmogelijk ongestoord haar weg gaan.
Zaken als milieu, planologie, natuurbescherming en
het welzijn van de dieren hebben de laatste jaren
steeds meer aandacht gekregen. Over enkele van deze
onderwerpen zijn in de verslagperiode belangrijke
rapporten van door de overheid ingestelde studie
commissies verschenen. Hierbij moet in de eerste
plaats worden gewezen op de zogenaamde
'Relatienota'. Of de uitwerking van de daarin vervatte
denkbeelden de positie van de betrokken boer weinig
of ernstig zal schaden, zal in grote mate afhangen van
de hoogte van de vergoedingen die de agrariërs
zullen ontvangen bij eventuele opgelegde beper
kingen in de bedrijfsuitoefening ten behoeve van de
landschapsbescherming. Van grote betekenis is
voorts de 'Nota Intensieve Veehouderij'. Wanneer in
het kader van het milieu en het welzijn van de dieren
scherpe voorwaarden en beperkingen ten aanzien van
de bedrijfsvoering zouden worden opgelegd, zou de
concurrentiepositie van de Nederlandse bedrijven ten
opzichte van het buitenland in nadelige zin worden
Procentuele verdeling van het uitstaande vreemd vermogen
op lange termijn in de landbouw (exclusief tuinbouw)
10 20 30 40
i
1
Rabobanken
familieleden
overige
beïnvloed. Het is dan ook noodzakelijk dat de eisen
waaraan Nederlandse boeren en tuinders moeten
voldoen, niet geïsoleerd worden beoordeeld en
uitsluitend vastgesteld vanuit de beperkte Nederlandse
omstandigheden, doch in het verband van de
Europese Gemeenschap worden geplaatst. Dit stand
punt wordt overigens ook door de Minister van Land
bouw en Visserij en door de Tweede Kamer gehuldigd.
EEG- Prijsb eleid
Bij de jaarlijkse EEG-prijzenronde werd een
gemiddelde prijsverhoging van circa 9% overeen
gekomen. In Nederland kwam de verhoging op een
wat lager percentage uit in verband met de gedeelte
lijke afbraak van de zogenaamde monetaire compen
serende bedragen aan de grens.
Bij de vaststelling van de prijzen is rekening gehouden
met de internationale marktsituatie van de betrokken
produkten. De Europese Commissie is van mening,
dat de structurele overschotsituatie van een aantal
produkten (met name zuivel) meer dan voorheen tot
uitdrukking moet komen in de prijzen voor de
producenten. Dit heeft geresulteerd in een relatieve
verbetering van de prijzen van een aantal akkerbouw-
produkten ten opzichte van de veehouderijprodukten.
De prijs van suikerbieten is bijvoorbeeld met 15%
verhoogd: de vleesprijzen daarentegen met 8,5%. Het
werkelijke effect van de EEG-beslissingen op de
producentenprijzen is echter in hoge mate afhankelijk
van de ontwikkeling vanvraagenaanbod;de verhogin
gen hebben namelijk voor het merendeel betrekking
op de richtprijzen en/of interventieprijzen
(minimumprijzen).
Investering en financiering
Na enkele jaren met een hoog investeringsniveau in
het agrarisch bedrijfsleven is in 1975 een kentering
ingetreden. Dit blijkt ook uit het aantal aanvragen voor
rentesubsidie en het aantal door het Borgstellingsfonds
voor de Landbouw verstrekte garanties.
De eind 1972 ingevoerde rentesubsidieregeling
bracht de investeringen in 1973 en 1974 op een
uitzonderlijk hoog niveau. De daling in het verslagjaar
betekent een terugkeer naar een normaal niveau.
Wellicht heeft de verlaging van het paritair inkomen
voor de rentesubsidieregeling een (tijdelijke)
verhoging van de investeringsactiviteit tot gevolg.
In het kader van enkele regelingen van het Ontwikke-
lings- en Saneringsfonds is een groot aantal aan
vragen ingediend; voor de bijdrageregelingen
Particuliere Cultuurtechnische Werken 38 000
aanvragen. De bijdrageregelingen hebben een
positieve invloed op het investeringsniveau in de
agrarische sector.
De in 1973 door het Landbouwschap ingestelde
commissie ter bestudering van de problematiek van de
jonge agrariërs heeft medio 1975 haar eindrapport
gepubliceerd. In het rapport wordt vastgesteld dat de
problematiek van de jonge agrariërs nauwelijks
afwijkt van die van de overige agrarische onder-
25