grafiek 1 1,40 1,35 1,30 1,25 1,20 1,15 1,10 1,05 1,00 0 Spaaroverschot (exclusief rente) bij de Rabobankorganisatie plus mutatie deposito's aangesloten banken in procenten van het nationaal inkomen (netto/marktprijzen) voor woningexploitatie is deze quote zelfs gestegen van 90,0% tot 96,5%. Blijkens deze cijfers zijn de rendementen in het bedrijfsleven aanzienlijk sterker onder druk komen te staan dan de laatste jaren reeds het geval was. Van een wending ten goede in de investeringsactiviteit was dan ook geen sprake. In volume gemeten daalden de bruto-investeringen van het bedrijfsleven met 6%. Deze ontwikkeling heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat het gemiddelde werkloosheidscijfer opliep van 143 000 in 1974 tot 206 000 in 1975. Zij maakt het ook steeds moeilijker de harde kern in de werkloosheid terug te dringen. Het zal noodzakelijk zijn de stijging van loonkosten en collectieve lasten drastisch af te remmen ten gunste van een herstel van de bedrijfs- rendementen. In 1975 echter stond de stijging van de loonkosten opnieuw in geen enkele verhouding tot de ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit. De loonsom per werknemer steeg met 13,5% bij een gelijk blijvende arbeidsproduktiviteit. Zelfs een recordprijsstijging van 10,2% was verre onvoldoende om de nadelige gevolgen van de loonkostenstijging voor de bedrijfsresultaten op te vangen. De Nederlandse economie ondervond in 1975 ook duidelijk het uitblijven van het herstel in de wereld conjunctuur. In 1974 werd bij de indiening van de Rijksbegroting nog uitgegaan van een groei van de wereldhandel in 1975 met 5%. Deze is daarentegen aanzienlijk teruggelopen, hetgeen voor ons land resulteerde in een daling van het volume van de goederenuitvoer met 4,5%. Daarmee correspondeert een zo sterke terugval van de vraag, dat deze onmogelijk kan worden opgevangen door een bestedingsverruimend beleid op nationaal niveau. Dit verklaart ook waarom de stimuleringsmaatregelen. welke de regering in november 1974 en februari 1975 aankondigde, onvoldoende gewicht in de schaal hebben gelegd. De daling van de goederenexport ging gepaard met een belangrijke daling van de goedereninvoer. Het saldo van de lopende rekening van de betalings balans daalde daarom ten opzichte van 1974 slechts van f 4,5 miljard tot f4 miljard. Tegenover de sterk afgenomen investeringsactiviteit van het bedrijfs leven stond een forse volumegroei van de materiële overheidsbestedingen. Na aanzienlijke dalingen in de voorgaande jaren stegen deze in het verslagjaar met niet minder dan 8%. Ondanks de volumedaling van het bruto nationaal produkt met 2% steeg het reëel vrij besteedbare inkomen van de modale werknemer in 1975 met 2,5%. Daarnaast groeide het volume van de particuliere consumptie met 3,5%. Hieruit kan worden afgeleid dat in het verslagjaar in ons land geen sprake is geweest van een uitzonderlijk grote spaarneiging van de gezinnen. Weliswaar is, waarschijnlijk mede in samenhang met de onzekere economische situatie, iets meer gespaard dan normaal doch niet in die mate dat hierin een wezenlijke factor kan worden gezien voor de verdere economische achteruitgang. Monetaire ontwikkeling De nationale liquiditeitsquote, een van de belangrijkste uitgangspunten voor het monetaire beleid, is in 1975 aanmerkelijk gedaald. Een belangrijke oorzaak hiervan was de omzetting op ruime schaal van termijn deposito's in spaartegoeden, welke niet tot de liquiditeitenmassa worden gerekend. Deze ontwikke ling hield in het bijzonder verband met de verruiming van de marge tussen de rente op de geldmarkt en de kapitaalmarkt na het eerste kwartaal van 1975. Daar naast speelde de conjuncturele ontwikkeling een rol. De kredietverlening werd sterk beïnvloed door de economische teruggang. De vraag van de particuliere sector liep na de eerste drie maanden van 1975 sterk terug. De overheid moest daarentegen - mede ter financiering van de stimuleringsprogramma's in aanmerkelijk grotere mate dan in voorgaande jaren liquiditeiten creëren. De toevoer van middelen uit het buitenland was ook in het verslagjaar, in verband met het grote overschot op de lopende rekening, zeer aanzienlijk. De Nederlandsche Bank heeft in samenhang met de sterke daling van de kredietverlening een monetair beleid gevoerd dat erop was gericht de conjunctuur zo weinig mogelijk in de weg te leggen. Binnen het systeem van indirecte kredietbeheersing heeft zij de marge aan vrije liquiditeiten (het verschil tussen de feitelijke aanwezige en de verplicht aan te houden liquiditeitsreserve) laten oplopen tot ruim boven 3% van de kort toevertrouwde gelden. Hiertoe werd op 20 mei het verplicht aan te houden percentage ten opzichte van de kort toevertrouwde gelden (sinds november 1974: 9,5%) verlaagd tot 8,5%. 22 grafiek 2 Geldmarkt De geldmarkt toonde in 1975 een sterk wisselend beeld. Aan het begin van het jaar heerste er krapte. De Nederlandsche Bank sloot in die periode voor f 2,4 miljard dollarswaps met het bankwezen af ten einde te voorzien in de behoefte aan guldens. Mede door omvangrijke Rijksuitkeringen en inter venties in de Duitse mark werd de geldmarkt vervolgens zo ruim dat De Nederlandsche Bank medio mei verkrappende maatregelen wenselijk achtte. Deze werden genomen door middel van openmarktpolitiek en door het wederom activeren van de kasreserve. De openmarktpolitiek bestond in verkopen van Amerikaans schatkistpapier voor korte perioden. Daarnaast werden ook marktverkrappende dollar swaps afgesloten. Het maximum van de kasreserve werd aanvankelijk op 1 en later op 2% gesteld. Ook het Rijk hielp de ruimte op de geldmarkt af te romen door enkele emissies van schatkistpapier tot een totaal bedrag van iets meer dan f 2,7 miljard. Ultimo september trad ten gevolge van de grote belastingafdrachten, welke traditioneel in die periode plaatsvinden, een verkrapping van de geldmarkt op. Ten einde het bankwezen tegemoet te komen bracht De Nederlandsche Banktoen opnieuw enige verruiming tot stand door dollarswaps en het openen van de (nieuwe) mogelijkheid tot speciale beleningen tegen marktrente. Daarnaast werd de kasreserve weer op nul gesteld. Gedurende het verslagjaar werden de discontotarieven driemaal verlaagd: op 7 maart ging het wisseldisconto Rente op de geld- en kapitaalmarkt 1973 1974 3-maands kasgeldleningen aan de lagere overheid promessendisconto nieuwste 3 staatsleningen van 7% naar 6%, op 1 5 augustus naar 5,5% en op 15 september naar 4,5%. Het promesse-disconto lag steeds een punt boven het wisseldisconto. Hoewel de discontoverlagingen ook op grond van de binnen landse omstandigheden wenselijk waren, stelt het valutaslangarrangement in de praktijk beperkingen aan het voeren van een geheel zelfstandig disconto- beleid. Onmiddellijk voorafgaand aan alle drie verlagingen werd namelijk het Duitse disconto verlaagd. Indien Nederland niet zou zijn gevolgd, zou waarschijnlijk een door De Nederlandsche Bank niet gewenste toestroming van kapitaal naar ons land tot stand zijn gekomen. Kapitaalmarkt Op de kapitaalmarkt heeft de tendens tot daling van de rente, reeds aanwezig vanaf september 1974, zich tot medio juni 1975 kunnen voortzetten. Nadat bekend makingen over de omvang van het begrotingstekort van het Rijk aanleiding waren geweest tot een kort stondige stijging, trad vervolgens een langdurige stabilisatie in. De rente-ontwikkeling vertoonde gedurende het grootste deel van het jaar de invloed van een aantal min of meer tegengestelde factoren. Enerzijds waren er de grote financieringstekorten van de overheid. Anderzijds bleef de kredietvraag van het bedrijfsleven achter en waren de besparingen relatief hoog. De kapitaalvraag van het bedrijfsleven werd mede bepaald door de consolidatie op ruimeschaal van kortlopendeleningen. Eveneensvond in 1975 weereen aantal aandelenemissies plaats. De oorzaak hiervan was niet zo zeer een gunstig beursklimaat als wel de behoefte bij vele ondernemingen aan verbetering van de vermogensverhoudingen. Het merendeel van de aandelenemissies kwam van de kant van het bank en verzekeringswezen. Evenals in vorige jaren gaf deze sector daarmee voortzetting aan zijn streven de solvabiliteit op peil te houden. Het beroep van de overheid op de kapitaalmarkt was dit jaar zeer groot. In tegenstelling tot voorgaande jaren was het Rijk de grootste geldvrager. De geringere vraag van de N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten hield mede verband met de opheffing, op 4 juni, van het systeem van de centrale financiering voor de lagere overheid. Sedert 1965 waren de lagere overheden verplicht geweest hun langlopende leningen op te nemen bij de Bankvoor Nederlandsche Gemeenten of de Nederlandse Waterschapsbank. Ten einde de kapitaalexport te bevorderen werd de openbare kapitaalmarkt weer opengesteld voor buitenlandse debiteuren. Vooralsnog bleef het buitenlandse beroep bescheiden. Valutamarkt In 1975 zijn enkele belangrijke stappen gezet om terug te keren tot een stelsel van meer stabiele wisselkoersen. Zo trad op 10 juli 1975 de Franse frank weer toe tot het slangarrangement. De in het vooruitzicht gestelde toetreding van de Zwitserse 23

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1975 | | pagina 13