De Nederlandse economie Structurele aspecten De gevolgen van de teruggang in de wereldeconomie waren in 1974 in ons land duidelijk merkbaar. Een teken hiervan was de verdere verslechtering van de arbeidsmarktsituatie. Het minder rooskleurige beeld mag echter niet alleen in verband worden gebracht met conjuncturele invloeden. Zeker zo belangrijk is ook de structurele trend. Sinds 1972 bleef de werkloosheid in ons land, ook zonder dat er sprake was van belangrijke negatieve conjunctuurinvloeden uit het buitenland of van exorbitante invoerprijsstijgingen, gehandhaafd op een niveau dat ruimschoots boven de 100.000 lag. De zwakke ontwikkeling van de binnenlandse vraag kwam mede tot uitdrukking in het gematigd verloop van de investeringen van bedrijven. De gestage groei van het aandeel van de loonkosten in de toegevoegde waarde van bedrijven gedurende een reeks van jaren heeft geleid tot een aantasting van de rendementen op besparingen en geïnvesteerde vermogens. In de jaren zestig heeft dit proces geresulteerd in een versterkte vervanging van arbeid door relatief goedkoper kapitaal zonder dat hieruit onmiddellijk belangrijke nadelige gevolgen voor de werkgelegen heid voortvloeiden. Sinds zich na 1970 bij dit proces evenwel een duidelijk achterblijvende investerings ontwikkeling voegde is het aanbod van nieuwe arbeidsplaatsen in korte tijd vrij drastisch teruggelopen. Een aanzet tot herstel zou kunnen worden gevonden in het stimuleren van de inkomens- en vermogens vorming, in het bijzonder ook voor de lagere inkomensgroepen, door middel van een redelijk rendement op besparingen en geïnvesteerd vermogen. Algemene maatregelen tot directe lastenverlichting voor het bedrijfsleven en tot verbetering van het ondernemingsklimaat zouden dienstig zijn. De ontwikkeling in 1974 Centraal stond in 1974 de verdere verslechtering van de situatie op de arbeidsmarkt onder invloed van de teruglopende conjunctuur. Het werkloosheidscijfer liep op van gemiddeld 117 000 in 1973 tot 143 000 in 1974, hetgeen neerkomt op een stijging met 22%. Ook het aantal bedrijfssluitingen en gevallen van arbeidstijdverkorting nam sterk toe. De versnelde achteruitgang in het tweede halfjaar kan niet los worden gezien van het totaalbeeld dat de wereldeconomie vertoonde. Onder invloed van de reeds in de tweede helft van 1973 in diverse landen opgetreden kentering in het conjunctuurverloop en de sterke stijging van de energie- en grondstoffenprijzen groeide de wereldhandel in 1974 slechts matig. Voor ons land had dit tot gevolg dat de goederen- uitvoer slechts steeg met 4,5%, na een stijging van 14% in 1973. De invoer van goederen nam slechts toe met 0,5%. De ongekende sterke stijging van hetinvoer- prijspeil met circa 35%, werd in belangrijke mate opgevangen doordat het gemiddelde exportprijspeil eveneens aanmerkelijk opliep, namelijk met circa 29%. Ook de Nederlandse aardgasbron deed daarbij haar invloed gelden. Een en ander droeg ertoe bij dat de betalingsbalanspositie sterk bleef. Het saldo op de lopende rekening gaf slechts een daling te zien van f. 4,9 miljard over 1 973 tot f. 4 miljard in het verslagjaar. Ernstiger waren de gevolgen van de sterke stijging van het invoerprijspeil voor de nominale loon- en prijsontwikkeling. Ondanks het feit dat de overheid mede in het kader van de in januari ingevoerde machtigingswet in belangrijke mate ingreep in de loon- en prijsontwik keling, steeg de gemiddelde loonsom per werknemer in bedrijven met 1 5% en kwam het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie op een gemiddeld 9,6% hoger niveau uit. In het licht van de achterblijvende bestedingsontwikkeling en ter stimulering van de werkgelegenheid werd door de regering in november een aanvullend pakket maatregelen tot een bedrag van f. 3,5 miljard voor 1975 in het vooruitzicht gesteld. Volgens het Centraal Planbureau zouden de hiervan uitgaande impulsen de stijging van de werkloosheid in 1975 met 20.000 kunnen afremmen Monetaire ontwikkeling De nationale liquiditeitsquote is in 1974 opnieuw toegenomen. Tegenover een belangrijke toevoer van liquide middelen uit het buitenland stond een aanzien lijk geringere liquiditeitsvernietiging door de overheid. De groei van de liquiditeitenmassa is tevens beïnvloed door het korte bankkrediet aan de private sectoren en door het lange bedrijf van de geldscheppende banken. Wel is het beeld sterk vertekend door de voortgezette omzetting van spaartegoeden in termijndeposito's, omdat spaartegoeden niet, doch termijndeposito's wel als onderdeel van de liquiditeitenmassa worden aangemerkt. Voorts was de kredietverlening buiten het bankwezen om van geringere importantie. Daardoor deed het bedrijfsleven een groter beroep op het kredietbedrijf van de banken. Verder is van belang dat de liquiditeitsquote in procenten van de nationale middelen aanzienlijk mindertoenam dan in procenten van het nationale inkomen. De welhaast explosieve stijging van het invoerprijspeil leidde er toe dat van de toegenomen liquiditeitenmassa een groter deel werd gebonden dan de liquiditeitsquote aangaf. Dit wordt ook geïllustreerd door de omstandigheid dat de bestedingen niet overdreven zijn aangewakkerd. Mede het conjunctuurverloop in aanmerking genomen heeft De Nederlandsche Bank in 1974 een matig remmende invloed op het kredietbedrijf van de banken uitgeoefend. In het systeem van indirecte kredietbeheersing blijft de voldoende beschikbaarheid van liquiditeits componenten met name schatkistpapier tegen een redelijke rente voor het bankwezen van wezenlijk belang. 20 Grafiek 1 Rente op de geld- en kapitaalmarkt 2_ oZ 3-maands kasgeldleningen promessendisconto staatsleningen (53/4%, 6' en 7%) Geldmarkt Na de sterke stijging in de tweede helft van 1973 vertoonde de rente op de geldmarkt in 1 974 een schommelend verloop op een hoog niveau. Zoals blijkt uit de ontwikkeling van de rente voor 3-maands kasgeldleningen aan de lagere overheid in grafiek 1 was in de eerste drie maanden sprake van een dalende tendens, vervolgens van een lichte stijging en vanaf september opnieuw van een dalend verloop. In aansluiting op de dalende rentetendens vanaf september verlaagde De Nederlandsche Bankmet ingang van 28 oktober 1974 haar officiële tarieven over de gehele linie met 1 Het wissel-disconto kwam daarmee op 7% en het promesse-disconto op 8%. Van grote betekenis bleek in 1974 de samenhang tussen de binnenlandse geldmarktrente en de rente op de eurodollarmarkt. De Nederlandsche Bank voerde over het algemeen een behoedzaam beleid om al te sterke uitschieters in de ruimte en in de renteontwikkeling op de geldmarkt te voorkomen. Het instrument van de kasreserve bleef in 1974 in verband metdeaanhoudend krappe situatie ongebruikt. Kapitaalmarkt Na de scherpe stijging rond de jaarwisseling 1973/1974 volgde een geleidelijke verdere stijging van de rente op de kapitaalmarkt tot een gemiddeld hoogste niveau in juli. De in de daaropvolgende maanden licht dalende tendens werd in november en december versterkt in samenhang met de internatio nale renteontwikkeling en de discontoverlaging van 28 oktober 1974. Met ingang van 1 februari 1 974 werd het in september 1971 ingestelde obligatiecircuit opgeheven. Hiermee kwam een einde aan de regeling waarbij het niet-ingezetenen slechts mogelijk was in guldens luidende obligaties te kopen, met guldens die vrij kwamen uit verkoop van dergelijke obligaties door niet-ingezetenen aan ingezetenen. Dat deze afschaffing niet zonder gevolg is gebleven bewijst de in de loop van het jaartoegenomen belangstelling van het buitenland voor Nederlandse obligaties. Hiertegenover stond evenwel een aanzienlijke afvloeiing van kapitaalmarktmiddelen naar het buitenland o.a. doorverkopen van binnen landse aandelen door niet-ingezetenen. Op de obligatiemarkt was sprake van een levendige emissie-activiteit. De Staat en de Bankvoor Nederlandsche Gemeenten waren de belangrijkste kapitaalvragers. Opvallend was het grote beroep van de zijde van het bankwezen. Dit laatste moet vooral worden gezien in het licht van de verschuiving in de middelen bij het bankwezen van lang naar kort in samenhang met de hoge geldmarktrente. Door het aantrekken van middelen op de kapitaalmarkt werd zoveel mogelijk getracht het evenwicht in het lange bedrijf te handhaven. Ook de specifieke betekenis van kapitaalobligatieleningen voor banken speelde daarbij een rol. Bij de solvabiliteitsberekening in het kader van het bedrijfseconomisch toezicht van De Nederlandsche Bank kunnen deze middelen binnen zekere grenzen op één lijn worden gesteld met het eigen vermogen. Door het bankwezen werden eveneens op belangrijke schaal middelen aangetrok ken door plaatsing van guldennotes in het buitenland. Opvallend was de tendens in 1974 tot gemiddeld kortere looptijden bij het aantrekken van leningen op de kapitaalmarkt. Na de kentering in de rente ontwikkeling in de laatste maanden volgden echter ook weer emissies met langere termijnen. Evenals in de voorgaande jaren was ook in 1974 sprake van een minimale activiteit op het terrein van aandelenemissies, zulks mede in verband met de aanhoudende verslechtering van het beursklimaat. Valutamarkt Na beëindiging op 19 januari 1974 van de Franse deelneming resteerden naast Nederland als partners in het valutaslangarrangement: Duitsland, België, Denemarken, Zweden en Noorwegen. Zoals blijkt uit grafiek 2 was in het eerste halfjaar gemiddeld sprake van een relatief zwakkere positie van de gulden in de slang. In het tweede halfjaar was de gulden daarentegen uitzonderlijk sterk. Voor de positie van zowel de gulden als de overige valuta's was de verhouding ten opzichte van de Duitse mark van overwegende betekenis. Tot de ommekeer 21

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1974 | | pagina 12