Economische ontwikkeling
Reeds in het jaarverslag over 1973 werd melding
gemaakt van de instelling van de structuurcommissie.
Thans kan met voldoening deconstructieveen
openhartige sfeer, worden gememoreerd waarin deze
commissie in het afgelopen jaar heeft beraadslaagd.
Het resultaat van haar arbeid zal naar verwachting in
de zomer van 1975aan de organisatie ter discussie
kunnen worden aangeboden. De verwachting lijkt
gewettigd, dat daaruit belangrijke aanbevelingen
voor de werkwijze van de Rabobankorganisatie
kunnen voortvloeien.
Ten slotte past in deze inleiding een woord van
erkentelijkheid aan allen die in de vele en velerlei
overlegstructuren, welke onze organisatie telt, een
bijdrage hebben geleverd tot de voorbereiding en
ontwikkeling van het gemeenschappelijke beleid.
Uiteraard heeft de centrale kringvergadering daarbij
een bijzondere plaats ingenomen. De goede persoon
lijke en organisatorische verhoudingen, waarin van
gedachten werd gewisseld, rechtvaardigen het
vertrouwen dat langs deze weg ook in de toekomst
verdere richting kan worden gegeven aan de
formulering en verwezenlijking van een organisatie
beleid, waarin plaatselijke banken en centrale bank
ten nauwste zullen samenwerken.
Het economisch wereldbeeld
Reeds voor het uitbreken van de energiecrisis in
oktober 1973 kondigde zich in de meeste westerse
landen een conjuncturele teruggang aan.
Deze neergaande beweging zette zich vooral in het
tweede halfjaar van 1974 in versterkte mate voort als
uitvloeisel van de sterke stijging van de olie- en
grondstoffenprijzen en de reeds langere tijd labiele
internationale monetaire verhoudingen.
De verdrievoudiging van de olieprijzen sinds het
uitbreken van de oliecrisis stelde zich als ernstig
probleem. Het trad in de plaats van het perspectief,
dat de wereld in 1974 het hoofd zou hebben te bieden
aan de gevolgen van de door de Arabische landen
afgekondigde beperking van hun olieproduktie.
Nederland diende hierbij zelfs te rekenen met een
volledige boycot.
Het aanvankelijk dreigende vooruitzicht van een
absoluut tekort aan olie als voornaamste energiebron
en als belangrijke grondstof voor vele synthetische
produkten noopte tot sombere voorspellingen voor
1974. Toen echter duidelijk werd dat het met de
beperking van de olieproduktie niet zo'n vaart zou
lopen, leek de toekomst minder somber. Immers een
absoluut tekort zou de produktieniveaus in de
meeste bedrijfstakken onmiddellijk ernstig aantasten.
De gevolgen van een prijsverhoging, hoe nadelig op
zichzelf ook, zouden in vergelijking hiermee veel
gemakkelijkerte overwinnen zijn.
Ook achteraf beschouwd mag men zich inderdaad
gelukkig prijzen dat het niet tot een substantiële
beperking van de olieproduktie is gekomen.
Tevens echter is in de loop van 1974 steeds duidelijker
geworden in welke mate de verdrievoudiging van de
olieprijzen de reeds aanwezige problemen heeft
verscherpt. Te zamen met de sedert medio 1 972 tot
mei 1974 bestaande tendens tot oplopende prijzen
op de wereldgrondstoffenmarkten heeft de stijging
van de olieprijzen geleid tot een ernstige verscherping
van de betalingsbalansproblemen in een groot aantal
landen. Zo zal naar schatting jaarlijks 60 miljard
extra moeten worden betaald aan de olie-exporterende
landen, waarvan circa 40 miljard door de
industrielanden en ongeveer 20 miljard door de
ontwikkelingslanden.
De problemen waartoe dit aanleiding kan geven, in
het bijzonder ook voor de ontwikkelingslanden,
18
kunnen moeilijk worden overschat. Een factor van
belang hierbij is dat de olie-exporterende landen,
gezien het beperkte aantal inwoners en de daar
heersende omstandigheden, slechts zeer ten dele in
staat zijn om deze enorme olie-opbrengsten voor
binnenlandse bestedingen aan te wenden.
Hun inkomsten dragen daarom niet in verhouding bij
tot verruiming van de exportmogelijkheden voor de
rest van de wereld. Voor de hand ligt wel zoals in
1 974 ook duidelijk bleek-dat de olielanden hun
toegenomen reserves voor een aanmerkelijk deel
proberen te beleggen op buitenlandse markten.
Dit is belangrijk in verband met de verruiming van de
mogelijkheid voor landen met tekorten op de lopende
rekening van de betalingsbalans om kapitaal aan te
trekken ter voorlopige dekking van deze tekorten.
Een fundamentele bijdrage tot herstel van even
wichtige verhoudingen gaat hiervan evenwel niet uit.
Overigens worden de tekortlanden bij het aantrekken
van oliedollars extra belemmerd doordat de voorkeur
van Arabische zijde vooral uitgaat naar belegging in
hardere valuta's. Een tweede handicap vloeit voort
uit het feit dat de Arabische belangstelling tot nu toe
vooral uitgaat naar kortlopende beleggingen.
De wereld ziet zich in de huidige verhoudingen vooral
geplaatst voor het dreigende gevaar dat een stap
terug wordt gedaan op de weg naar een vrij
handels- en betalingsverkeer. Om te beginnen lijkt
door de ontwikkelingen rondom de olie- en grond
stoffenprijzen een spoedige terugkeer naar een
algemeen systeem van met officiële waarborgen om
klede valutaverhoudingen moeilijk te verwezenlijken.
Ook het vooruitzicht op de Europese Monetaire Unie
is hierdoor verschoven naar een verdere toekomst.
Voorkomen moet worden dat zich hierbij in verschei
dene landen een beleid gaat voegen dat rechtstreeks
zou leiden tot een beperking van de invoer. Om op
korte termijn uit de zwaarste problemen te geraken is
de verleiding hiertoe, met name voor landen als
Engeland en Italië waar de situatie het meest kritiek
is, erg groot. Een stap terug op de weg naar een
vrij handels- en betalingsverkeer zou een ernstige
bedreiging vormen voor de ontwikkeling van de
wereldhandel.
Reeds in 1 974 viel een belangrijke teruggang in de
groei van de wereldhandel te constateren.
Tegenover de trendmatige stijging van circa 1 0% over
een lange reeks van jaren, wordt de groei van het
wereldhandelsvolume voor 1974 geraamd op 2,5%.
De groei van de wereldhandel vormde na de tweede
wereldoorlog een van de belangrijkste pijlers van de
sindsdien opgetreden welvaartstoeneming in de
geïndustrialiseerde landen.
De samenloop van aanzienlijke betalingsbalans
tekorten, een hoge inflatiegraad en een slechte
arbeidsmarktsituatie in veel landen, zoals ook blijkt uit
tabel 1maakt een éénduidige oplossing door middel
van beïnvloeding van de bestedingen onmogelijk.
De bestrijding van zowel een betalingsbalanstekort
als een hoge inflatiegraad vraagt om een afremming
van de bestedingen. Daarentegen vergt de zorg voor
voldoende werkgelegenheid juist om stimulering van
de bestedingen. Toch is de geschetste tegenstelling
van minder belang dan op het eerste gezicht lijkt.
Naarmate de inflatie méér een autonoom karakter
draagt, moeten mogelijkheden worden gezocht maat
regelen te nemen ter stimulering van de bestedingen,
zonder dat hiermee afbreuk behoeft te worden gedaan
aan een loon en prijspolitiek gericht op doorbreking
van de inflatiespiraal. Het zou zelfs zeer wel denkbaar
zijn dat een verruiming van de bestedingsmogelijk
heden door middel van fiscale tegemoetkomingen een
effectieve inkomenspolitiek vergemakkelijkt.
Voorop staat dat in mondiaal verband een solidair
optreden is vereist ter voorkoming van een
inkrimping van de internationale handel. De in
januari 1975 bereikte akkoorden inzake de oprichting
van een speciaal IMF-fonds ten behoeve van de
ontwikkelingslanden en de oprichting van een
onderling steunfonds door de OESO-leden zijn in dit
licht positief te waarderen.
tabel 1 Betalingsbalans, inflatie en werkloosheid in een aantal landen
saldo lopenderekening
betalingsbalans op werkloosheid in
transactiebasis
in miljoenen dollars
inflatie
van de afhankelijke
beroepsbevolking
1973
1974*
1973
1974
1973
1974
Nederland
1 810
1 500
8,0%
9,6%
2,9%
3,5%
V.S.
4 390
-2 250
6,2%
11,0%
4,9%
5,6%
Japan
180
-4 500
11,7%
24,4%
1,2%
1,4%
Engeland
-1 790
-8 750
9,2%
16,0%
2,6%
2,6%
Frankrijk
1 260
-5 250
7,3%
13,6%
2,2%
2,7%
Italië
-2 650
-9 500
10,8%
19,1
3,5%
2,9%
West-Duitsland
10 590
9 250
6,9%
7,0%
1,5%
2,8%
België
1 650
1 000
7,0%
12,6%
2,9%
3,2%
*1974: schattingen
19