I l l 1 f 'H Economische ontwikkeling Per saldo resulteert een overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans van circa f 5 miljard tegen f 3,4 miljard in 1972. Dit resultaat werd nog nauwelijks beïnvloed door de revaluatie van de gulden, aangezien een dergelijke maatregel met een vertraging van drie tot zes maanden doorwerkt op onze economie. Zowel nationaal als internationaal stond het inflatie probleem in het verslagjaar wederom centraal. Hoewel Nederland in de internationale verhoudingen geen koploper meer was zoals in 1972, is het prijsindex cijfer van de gezinsconsumptie met ruim 8% even sterk gestegen dan in het voorafgaande jaar, niettegenstaande de verscherping van het prijsbeleid en de prijsverlagende effecten van de revaluatiemaatregel. Een belangrijk deel van de prijsstijgingen werd veroorzaakt door de toeneming van de loonsom per werknemer (voor 1973 te stellen op 15%), aanzienlijk boven de groei van de arbeidsproduktiviteit. Tot de sterke stijging van lonen en prijzen heeft de verhoging van de belasting- en premiedruk mede bijgedragen. Uitgedrukt in procenten van het nationaal inkomen steeg deze druk van 47,3% in 1972 tot 49,1% in 1973. Ook de sterke prijsstijging op de wereldgrondstoffenmarkt speelde een rol. De oorzaken hiervan waren enerzijds gelegen in de verwachte schaarste aan grondstoffen en het aantrekken van de conjunctuur in de meeste industriële landen, anderzijds in de extra voorraadvorming wegens verwachte verdere prijs stijgingen. De verwachting bestaat dat het uitvoerprijspeil ook in 1974 een forse verhoging zal ondergaan vooral onder invloed van de stijging van wereldmarktprijzen voor basisgrond stoffen. Deze ontwikkeling kan leiden tot zodanige verstoring van het economisch evenwicht, dat een reële welvaartsgroei waarschijnlijk moeilijk is te realiseren. Geld- en kapitaalmarkt Voor de geld- en kapitaalmarkt in Nederland is het verslagjaar zeer bewogen geweest. Omstreeks het midden van 1973 deed zich een sterke en snelle rentestijging voor, welke De Nederlandsche Bank in het verdere verloop van het jaar veelvuldig noopte tot het aanpassen van haar tarieven. Het promesse-disconto steeg van 4%% begin 1973 tot de recordhoogte van 9% eind december. Deze hoge geldmarktrente leidde tot een sterk gewijzigde rentestructuur, die mede tot gevolg had dat langlopende gelden (waaronder spaargeld) werden omgezet in termijndeposito's. De gulden werd op 17 september met 5% opgewaardeerd. Deze revaluatie werd ingegeven door de wens in het kader van de anti-inflatiepolitiek de invoerprijsstijgingen te neutraliseren en het overschot op de lopende rekening te beperken. 1973 begon met een tendens tot rentedaling voornamelijk als gevolg van een nieuwe internationale monetaire crisis. Ondanks de devaluatie van de Amerikaanse dollar in december 1971 bleef het vertrouwen in deze valuta zwak. Bij de geringste rimpel in de valutavijver trad een massale vlucht uit de dollar op. Zo ook opnieuw in februari 1973, toen deze sleutelvaluta met 10% werd gedevalueerd. De lire en de yen, in navolging van het pond sterling en de Zwitserse franc, gingen over tot een systeem van vrije wisselkoersen. Een aantal landen van de Europese Gemeenschappen alsmede Noorwegen en Zweden besloten tot 'bloc-floating'. Dit houdt in dat de betrokken landen ten opzichte van elkaar vasthouden aan vaste wisselkoersen en tegenover derde landen zwevende wisselkoersen kennen. In feite betekende dit een voortzet ting van het slang-experiment, zij het dit keer zonder de dollar-tunnel. De zeer ruime geldmarkt tijdens het eerste kwartaal van de verslagperiode - driemaands kasgeldleningen aan de lagere overheid 1 7/8% - had mede tot gevolg dat geldmarkt beleggingen hun weg vonden naar de kapitaalmarkt. Teneinde de geldmarktruimte te verminderen ging De Nederlandsche Bank over tot verhoging van het kasreserve-percentage en tot invoering van een ad-hoc kasreserve. De toepassing van de ad-hoc kasreserve ten tijde van internationale monetaire crises, waarbij de gulden een veel gevraagde valuta is, verdient de voorkeur boven de gewone kasreserve. De ad-hoc kasreserve grijpt immers rechtstreeks aan bij de bron van de liquiditeitsverruiming, omdat zij wordt gerelateerd aan Grafiek 1 rente-ontwikkeling op de geldmarkt in 1972 en 1973 15 10 I I I I I I I I I I I i l I l l l I I l I I i i i i i i i n i i i l l I l I l l l l l 1972 1973 wisseldisconto daggeld (interbank) euro-dollarpositie (3-maands) 12 Economische ontwikkeling de toeneming van de buitenlandse guldensverplichtingen. Ook de speciale commissie, geheven over de stijging van guldenstegoeden van niet-ingezetenen (ook genaamd: de negatieve rente), bleek een effectief instrument. Toen medio 1973 de afvloeiing van guldenstegoeden op gang was gekomen en aan de guldenskoers steun moest worden verleend, mede in verband met een tijdelijke vlucht uit de gulden in de D.M., werden de maatregelen tot beheersing van de geldmarktruimte beëindigd. Tegelijkertijd begon de rente snel te stijgen, zowel op de geldmarkt als op de kapitaalmarkt. De sterke rente verhoging in het buitenland, de snelle expansie van de kredietvraag en de tijdelijke vlucht uit de gulden in de D.M. waren de voornaamste oorzaken van de binnen landse rentestijging. Eind juli revalueerde de D.M. met 5%%, nadat bij het van start gaan van het 'valutabloc' reeds een opwaardering met 3% had plaatsgevonden. Van groot gewicht bij de rentestijging was ook het systeem van indirecte kredietbeheersing, dat medio juli werd ingevoerd in het licht van de sterk toegenomen kredietverlening en het oplopen van de nationale liquiditeitsquote. Bij dit systeem, dat in de plaats is getreden van de zogenaamde gedragsregel voor het korte krediet en de norm voor het lange bedrijf, staat de liquiditeitsreserve centraal. Deze bestaat voornamelijk uit schatkistpapier, kortlopende vorderingen op de lagere overheid en uit het tegoed bij De Nederlandsche Bank. De liquiditeitsreserve wordt gerelateerd aan de toe vertrouwde gelden, waarbij het percentage ten opzichte van de korte toevertrouwde binnenlandse gelden variabel is en het percentage tegenover de lange gelden in principe vast is. Een verhoging van het variabele percentage leidt tot afremming van de kredietverlening. Ondanks het feit dat alleen de lichte fase gedurende 1973 van kracht was, heeft het systeem mede vanwege het achterblijven van de spaaraanwas in het tweede halfjaar bijgedragen tot verhoging van bepaalde creditrente tarieven bij het bankwezen. De rente op de geld- en kapitaalmarkt was gedurende de tweede helft van 1973 zeer hoog. Zo noteerden 3-maands kasgeldleningen aan de lagere overheid in de maand oktober gemiddeld 10,66%, hetgeen scherp afsteekt bij de eerdergenoemde 17/8% in het eerste kwartaal. De tarieven van onderhandse leningen aan nutsbedrijven bedroegen gemiddeld over oktober 8,8 8,9%. De hoge rente op de kapitaalmarkt was echter meer het gevolg van effectenverkopen - voorname lijk door buitenlanders dan van de emissie-activiteit, die over 1973 gering is te noemen. Opvallend was verder de sterke daling van het agio van de O-gulden; het laatste kwartaal steeg deze notering niet meer boven de 2%. De laatste zes maanden onderging rentestructuur een ingrijpende wijziging. Het korte geld werd duurder dan het lange. Rentearbitrage werd daardoor in de hand gewerkt. Het beeld van de geld- en kapitaalmarkt werd aan het einde van het jaar voornamelijk bepaald door de energiecrisis. De olieboycot tegen Nederland deed het vertrouwen in de gulden ernstig dalen. De Nederlandsche Bank zag zich herhaaldelijk gedwongen de gulden te steunen. De daaruit voortvloeiende verkrapping van de geldmarkt leidde tot aanzienlijk hogere tarieven op de geld- en kapitaalmarkt. Driemaands kasgeldleningen noteerden geregeld 14%, interbancaire daggeldleningen niet zelden boven 20%. De rente voor onderhandse leningen aan nutsbedrijven steeg naar 9,8%. De schaarste op de geldmarkt leidde tot een groter beroep van het bankwezen op De Nederlandsche Bank. Teneinde dit beroep enigszins te beperken werd een gestaffelde commissie gevraagd over bedragen, waarmee debetsaldi een bepaalde norm te boven gingen. Grafiek 2 rente-ontwikkeling van 1e hypotheken en rendementen van 3 staatsleningen (53/a - 6Va - 7%) in 1972 en 1973 i l I I I I I I l I I i i I i i i i i i i i i i i i i i i I i I I i i i i i i i i i i i 1972 1973 hypotheekrente rendement staatslening Land- en tuinbouw Gang van zaken De bedrijfsresultaten in de land- en tuinbouw waren in 1973 in het algemeen relatief gunstig. Hierbij moet echter worden aangetekend dat ten gevolge van inflatie en geldontwaarding de reële inkomensvooruitgang in de agrarische sector vrij beperkt was. De relatief betere resultaten vinden hun verklaring in de over het algemeen gunstige weersomstandigheden, in de produktiviteitsverhoging binnen het raam van bedrijfsvergroting en modernisering en ook, althans voor vele produkten, in hogere marktprijzen. In de loop van 1973 vertoonden op de internationale markt de prijzen van diverse agrarische produkten een sterke stijging. Soms werkte deze ontwikkeling duidelijk door op de E.E.G.-markt - zoals voor aardappelen, veevoeder grondstoffen, in het voorjaar ook voor slachtvee soms echter niet of nauwelijks. Dit laatste was met name het geval bij tarwe en suiker, omdat het Europese landbouwbeleid via invoerheffingen en exportrestituties, doch in dit verslagjaar ook door middel van export heffingen, het prijspeil binnen de Europese gemeen schappen nagenoeg volledig heeft geïsoleerd van dat op de wereldmarkt. De rundveestapel onderging in 1973 een aanmerkelijke uitbreiding, ook voor jongvee, hetgeen een verdere 13

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1973 | | pagina 8