Economische ontwikkeling belangrijke investeringen, die mede door kapitaal verstrekking van buitenaf mogelijk moeten worden gemaakt. Zolang de voedselproduktie in de ontwikkelingslanden niet op een redelijk niveau zal zijn gebracht, zal hulp in de vorm van voedselschenkingen geboden blijven. Deze schenkingen mogen niet afhankelijk worden gesteld van toevallige overschotsituaties in andere landen, maar zullen onderdeel moeten zijn van de wereldvoedsel- politiek, waarbij ook de Europese Gemeenschappen een verantwoordelijkheid dragen. Bij een geleidelijke verbetering van de voedselproduktie in de ontwikkelingslanden past ook de opbouw van een betrouwbaar kredietsysteem. In vele van de betrokken landen wordt daaraan op initiatief van overheid en particulieren vorm en inhoud gegeven. Een kredietsysteem op coöperatieve basis biedt op langere termijn gunstige perspectieven. Op korte termijn kan de mede-financiering van overheidszijde dikwijls niet worden gemist. De conjuncturele ontwikkeling in Nederland in 1973 De Nederlandse economie heeft in het verslagjaar, dat aan het einde werd gemarkeerd door de oliecrisis, een periode van gematigd conjunctuurherstel doorgemaakt. De eerste symptomen van dit herstel manifesteerden zich reeds in de laatste maanden van 1972. De verbetering van de conjuncturele verhoudingen moet voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan stimulering van de vraag vanuit het buitenland. De binnenlandse vraag bleef zich op een relatief laag niveau bewegen. Was aldus van overbesteding geen sprake, onopgelost bleef het probleem van de (kosten)- inflatie. Als gevolg van de hiermee samenhangende, aanhoudende druk op de winstmarges waren met name in de werkgelegenheids- en investeringssfeer structurele invloeden werkzaam, die een krachtig herstel van de conjunctuur in de weg stonden. Hoewel onder deze omstandigheden de industriële produktie met een groei van 6% beneden de trendmatige ontwikkeling is gebleven, werd in het verslagjaar een sterkere produktie- uitbreiding gerealiseerd dan in 1972. Aangezien de arbeidsproduktiviteit ruim 4% verbeterde, vertaalde de toeneming van de produktie zich slechts zeer ten dele in een verbetering van de situatie op de arbeidsmarkt. Voortgezette rationalisatie van de produktiefactor arbeid speelde hierbij een belangrijke rol. Het totale werkeloosheidscijfer is in het verslagjaar nog enigszins verder gestegen, namelijk van gemiddeld 115.000 in 1972 tot 117.000 in 1973. Het ondanks het conjunctuurherstel hoog gebleven werkloosheidsniveau wijst erop, dat de laatste jaren een belangrijke structurele werkloosheidscomponent een rol speelt. Reeds geruime tijd wordt door arbeidsbesparende investeringen een aanzienlijk deel van de produktiestijging verwezenlijkt. Gezien het toegenomen aantal openstaande arbeids plaatsen is bovendien de frictiewerkeloosheid in omvang toegenomen. Vraag naar en aanbod van arbeidskrachten lijken op een aantal deelmarkten van de arbeidsmarkt minder goed op elkaar aan te sluiten dan voorheen. Doelgerichte werkloosheidsbestrijding vraagt om verbeterde kennis van de opbouw van het totale werkloosheidscijfer. De binnenlandse bestedingen, die als collectiviteit de economische bedrijvigheid in belangrijke mate bepalen, hebben in het verslagjaar een weinig spectaculaire groei te zien gegeven. Het volume van de particuliere consumptie, dat in de eerste maanden van 1973 als reactie op de B.T.W.-verhoging nauwelijks toenam, is over geheel 1973 met slechts 2,5% gestegen. Dat hing vermoedelijk samen met de geringe stijging van het reëel beschikbare inkomen. De hogere inkomensgroepen zagen zelfs enige reële welvaartsdaling optreden. Met name in de laatste maanden van het jaar hebben de politieke en economische onzekerheden de consumptie krachtig gestimuleerd. Een en ander was mede bepalend voor het verloop van de besparingen, die zich in het eerste halfjaar op het hoge peil van 1972 handhaafden, maar in de resterende maanden van het jaar een daling te zien gaven. Uit de tot dusver beschikbare cijfers blijkt verder, dat de industriële investeringen in het verslagjaar onvoldoende zijn gestegen om de daling van circa 20% in de twee voorafgaande jaren goed te maken. Voor het gehele bedrijfsleven (exclusief woningbouw) zijn de investeringen, naar volume gemeten, nauwelijks meer dan met 8% toegenomen. Het achterblijven van de investeringen bij de trendmatige ontwikkeling wijst erop, dat ondanks het lichte rendementsherstel in 1972 de winstvooruit zichten op langere termijn nog niet gunstig worden beoordeeld. In 1973 is de winstmarge in procenten van de totale binnenlandse afzet weer enigszins gedaald. De arbeidsinkomensquote is met een half punt opgelopen tot 79,5%. De prijsgedragsregel, die slechts een in guldens gelijkblijvende marge toestond, heeft hierbij stellig een rol gespeeld. Gezien het werkgelegenheidscreërende effect van verrichte investeringen, lijkt verbetering van het investeringsklimaat een der belangrijkste voorwaarden voor een evenwichtige ontwikkeling van de Nederlandse economie op lange termijn. Ondanks de werkgelegenheidsprogramma's hebben de materiële overheidsbestedingen geen eigenlijke groei te zien gegeven. Te zamen met een reële intering van ruim 5% in 1972 en de aanhoudende toeneming van de belastingdruk illustreert dit de sterke inflatiegevoeligheid van de overheidsuitgaven. De reële bestedingsruimte voor de overheid wordt door de inflatie aanzienlijk ingeperkt. Bleef in het verslagjaar de uitbreiding van de binnenlandse afzet bij de produktiegroei ten achter, in de totale afzet werd dit gecompenseerd door een expansief verloop van de uitvoer die in reële termen met 12,5% toenam. Het uitvoerprijspeil steeg met 7%, sterker dan het uitvoer- prijspeil in met ons concurrerende landen, dat met gemiddeld 4,5% toenam. Ondanks een stijging van het invoerprijspeil met 8%% is het volume van de goedereninvoer in het verslagjaar met 11,5% gegroeid. Bezien in het licht van de produktie- en afzetontwikkeling heeft de invoer sterk onder invloed gestaan van voorraadvorming, in het bijzonder van industriële grondstoffen. Mede in verband met de ruilvoetverslechtering, ondanks de revaluatie van de gulden met 5% in september, heeft het verloop van in- en uitvoer in 1973 geleid tot een geringe daling van het dekkingspercentage. 11

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1973 | | pagina 7