Economische ontwikkeling Het economisch wereldbeeld Steeds duidelijker ervaart men hoezeer de nationale welvaart onder invloed staat van de wereldeconomie. Na de tweede wereldoorlog werd een patroon van relaties en vervlechtingen opgebouwd dat de onderlinge afhankelijkheid van de landen heeft vergroot. De structuur van dit wereldomvattende stelsel is tot stand gekomen op basis van algemene overeenkomsten en specifieke verdragen, geënt op het beginsel van wederzijds voordeel voor de nationale huishoudingen. De gevolgen waren spectaculair. Een sterk groeiende wereldbevolking kon mede daardoor worden gedragen. In vele landen werd het gemiddeld inkomen per hoofd verbeterd. Evenwel, naast deze verbeteringen trad ook een toenemende kwetsbaarheid aan het licht, gevolg van de onderlinge afhankelijkheid. Het eerst openbaarde zich dit verschijnsel in de monetaire sector. Voor het probleem van de internationale liquiditeitsbehoefte, inherent aan de zich uitbreidende wereldhandel, kon na langdurig overleg in het kader van het Internationale Monetaire Fonds een oplossing worden gevonden. De speciale trekkings rechten deden hun intrede. Tegelijkertijd kwam echter de Amerikaanse dollar, hoofddrager van het systeem van vaste wisselkoersen, onder druk te staan. Scheefgegroeide betalingsbalansverhoudingen en de ontwikkeling van een omvangrijk internationaal krediet- en depositosysteem waren daaraan mede debet. Monetaire vertrouwenscrises brachten tenslotte het systeem van vaste wisselkoersen ten val. Sindsdien heerst onzekerheid in de internationale betrekkingen. In het afgelopen jaar openbaarde zich een tweede onzekerheidsfactor in de internationale sfeer: de energievoorziening. De sterke afhankelijkheid van olie leveranties door Arabische landen bewees de kwetsbaarheid van het welvaartsniveau in de nationale huishoudingen. De effecten daarvan op langere termijn zijn moeilijk te overzien. Deze onzekerheid wordt niet weggenomen, hoogstens voorlopig verminderd, door het sluiten van bilaterale verdragen tussen olieproducerende en olieverbruikende landen. Reeds vóór de energiecrisis trad een derde onzekerheids factor aan het licht: de kwetsbare voedselvoorziening van de wereldbevolking. De onderlinge afhankelijkheid in dit opzicht blijkt groter te zijn dan vele landen zich tot voor kort konden of wilden realiseren. Stagnatie van internationale leveranties betekent een directe bestaans- bedreiging voor de volken die kampen met een tekort. Aan enige aspecten van het vraagstuk van de wereld voedselvoorziening wordt hierna aandacht geschonken. Er zijn méér onzekerheidsfactoren in de wereldeconomie. De gegeven opsomming is echter ruim genoeg om te pleiten voor bezinning op de ontstane situatie. Zij legt in toenemende mate de kwetsbaarheid bloot van de structuur van het economisch wereldbestel. Dit bestel heeft als zodanig geen sturend vermogen; het kent niet een met macht bekleed apparaat dat in staat is tot het voorkómen van evenwichtsverstoringen, alle internationale organisaties ten spijt. De wereldeconomie bestaat bij de gratie van 'nationale' of van 'regionale' overheden zoals - in beperkte mate - de Europese Gemeenschappen. Om de onzekerheden in de internationale economische betrekkingen te kunnen beheersen, is samenwerking in wereldverband vereist. Voorwaarde daarvoor is de politieke wil om in het belang van alle betrokken landen te komen tot een gemeenschappelijke beleidsaanvaarding. Zeker waar het betreft primaire welvaartsbelangen als voedsel, grondstoffen, energie, geld en kapitaal, zal de structuur van de internationale relaties opnieuw en deugdelijk moeten worden gefundeerd Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de behoeften van komende generaties. Aspecten van de wereldvoedselsituatie De dreiging van een ernstig voedseltekort in 1974 is door de gunstige oogstresultaten van 1973 in grote delen van de wereld afgewend. De graanvoorraden waren wegens misoogsten in 1972 sterk geslonken. Zij behoeven thans niet verder te worden aangesproken. Volgens analyses van de Food and Agricultural Organization (FAO) blijft de situatie van de wereld voedselvoorziening voorlopig echter precair. De aanwezige reserves zijn te gering om ernstig tegen vallende oogstresultaten in de eerstkomende jaren op te vangen. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de wereldbevolking een snelle groei blijft doormaken: in 1973 naar schatting een toeneming van 75 miljoen zielen tot in totaal rond 3800 miljoen. Hiervan leeft 70% in landen met een relatief lage levensstandaard. De oplossing van het wereldvoedselvraagstuk is een ingewikkeld probleem. Niet alleen door de producenten dient een bijdrage tot oplossing te worden geleverd, maar ook van de vraagzijde. Dit laatste raakt het moeilijke punt van de bevolkingspolitiek. Aan de produktiezijde worden door de FAO pogingen gedaan om door internationaal overleg te komen tot een wereldomvattende planning, gericht op het veilig stellen van de voedselvoorziening op korte en op langere termijn. Als oplossing op lange termijn ziet men de opvoering van de produktie in de ontwikkelingslanden in zodanige omvang, dat het aanbod voldoende is om zonder regelmatig beroep op de wereldvoorraadposities in de stijgende behoeften te voorzien. De oplossing op korte termijn richt zich op verhoging van de produktie in wereldwijd verband, mede ter vorming van reserve- voorraden. Alvorens wordt ingegaan op enige aspecten van het welslagen van de gestelde oplossingen, past een kort overzicht van de ontwikkeling van de voedselproduktie in de afgelopen jaren, op basis van de berekeningen van de FAO. De gegevens hebben betrekking op de voedsel produktie exclusief cacao, koffie, thee en dergelijke. Ook is in de gegevens geen rekening gehouden met China. In de betrokken periode is de voedselproduktie in de ontwikkelingslanden als geheel relatief sneller toegenomen dan in de ontwikkelde landen. Per hoofd van de bevolking bleef echter een belangrijke absolute achter stand ten opzichte van de ontwikkelde landen bestaan. In het overzicht zijn de gemiddelde produktiecijfers per land weergegeven. Tussen de landen onderling kunnen grote verschillen optreden, welke de groepstotalen 8 Economische ontwikkeling Voedselproduktie (indices: 1961 - 1965 100) Ontwikkelingslanden Oostbloklanden Noord-Amerika, Europa Australië en overige ontwikkelde landen Totaal per hoofd Totaal per hoofd Totaal per hoofd 1967 110 99 120 115 114 109 1968 115 101 126 119 116 110 1969 119 102 123 116 116 109 1970 124 105 130 121 116 108 1971 127 104 132 122 123 114 1972 125 100 130 119 121 111 niet zichtbaar maken. Opvallend is de produktiedaling in 1972 bij alle drie groepen. Voor de ontwikkelingslanden betekende dit een terugkeer naar het gemiddelde peil van de voedselconsumptie per hoofd in de jaren 1961 - 1965. De oorzaken van de terugval in 1972 zijn toe te schrijven aan droogte en andere ongunstige weers invloeden. Door aankopen uit voorraaddepots, in het bijzonder van de Verenigde Staten en Canada, konden de koopkrachtige landen de gevolgen van de misoogst goeddeels opvangen. Echter, in verschillende ontwikke lingsgebieden zijn deze gevolgen zeer ernstig geweest. Een exacte beschrijving daarvan is niet te geven wegens gebrek aan kwantitatieve informatie. Ter toelichting op het gegeven overzicht moet nog worden vermeld dat de produktietoename in een land of gebied de daar heersende voedselsituatie niet geheel juist weergeeft. Naast de binnenlandse produktie speelt immers de internationale handel een rol. Daarbij moet worden gelet op het saldo van de handel in agrarische produkten tussen de ontwikkelde landen enerzijds en de ontwikkelingslanden anderzijds. Zodra in de ontwikke lingslanden een agrarisch exportoverschot optreedt, moet dit in mindering worden gebracht op de voedselproduktie. Alleen dan verkrijgt men een juist beeld van de voedselvoorziening in deze landen, mits daarbij tevens onderscheid wordt gemaakt tussen handel in agrarische produkten die een voedingskarakter hebben en die welke behoren tot de zogenaamde 'non-food' sector. Mede in verband met dit aspect van de internationale handel dient het geboden overzicht met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Wel kan men eruit afleiden dat de zorg van de FAO over de toekomstige wereldvoedselvoorziening, in het belang van alle landen, met ernst moet worden beoordeeld. Berekend is dat bij de huidige vooruitzichten met betrekking tot de bevolkingstoename tot 1980 in de ontwikkelingslanden een jaarlijkse produktiestijging van gemiddeld 3,9% noodzakelijk zal zijn om de voedselvoor ziening op een aanvaardbaar niveau te brengen. Bij deze becijfering gaat de FAO uit van een gemiddelde consumptie per hoofd, die ongeveer 30% hoger ligt dan de minimaal gewenste voeding. Door de ongelijke verdeling van het voedsel zullen de laagste groepen aldus in de minimaal gewenste voedingstoestand verkeren. In de afgelopen jaren bedroeg de produktiestijging in de ontwikkelings landen gemiddeld slechts 2,5%, met een duidelijk achterblijven in 1972. Het bereiken van de eerder genoemde 3,9% moet dan ook voor de komende jaren worden gezien als een opgave, méér dan als een reële mogelijkheid. Gelet op hun betalingsbalanspositie en koopkracht kunnen de ontwikkelingslanden voorde bestrijding van hun tekorten echter nauwelijks een oplossing verwachten van het opvoeren van de produktie in de ontwikkelde landen. De stijging van de voedselproduktie zal op langere termijn dan ook veeleer moeten komen vanuit de ontwikkelings landen zelf. Dit is óók wenselijk in het belang van hun economische en sociale ontwikkeling. De voedselproduktie in de ontwikkelingslanden kan in het algemeen worden gestimuleerd door uitbreiding van het areaal en door verhoging van de opbrengsten per hectare. Vergroting van het areaal is slechts in enkele gebieden te verwezenlijken en zal in de meeste gevallen afhankelijk zijn van de mogelijkheid tot irrigeren van droogte- gevoelige gronden, die zonder irrigatie onbruikbaar zijn. Verhoging van de opbrengsten per hectare, in de praktijk veelal aangeduid als 'groene revolutie', biedt de meeste perspectieven voor uitbreiding van de produktie. Het begrip 'groene revolutie' omvat een breed scala van ontwikkelingsmogelijkheden, zoals het gebruik van nieuwe rassen, kunstmest en bestrijdingsmiddelen, alsmede de toepassing van nieuwe grondbewerkings methoden. Van de groene revolutie heeft men echter in de afgelopen jaren te hoog gestemde verwachtingen gekoesterd. Het kennen van de noodzakelijke (teelt)technieken en rassen betekent nog niet, dat deze ook binnen korte tijd op ruime schaal worden toegepast. Zij leiden tot ingrijpende wijzigingen op sociaal en cultureel gebied. Velen durven daarom het risico van de verandering niet aan. Bovendien blijken enige zeer produktieve nieuwe variëteiten in de praktijk minder succesvol te zijn dan was voorzien. Met name de gevoeligheid voor planteziekten bleek bij intensivering van de produktie groter dan werd verwacht. In de praktijk kan men dan ook beter spreken van evolutie dan van revolutie. Verdere uitbreiding van de voedselproduktie in de ontwikkelingslanden blijft noodzakelijk, maar zal slechts gefaseerd tot stand kunnen komen. Voorwaarde is ook, dat in de behoefte aan kunstmest wordt voorzien. Dit vereist in de betrokken landen 9

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1973 | | pagina 6