om verdere vermindering van de haringstand te voorkomen.
Deze regeling blijkt reeds zodanig effekt te hebben gesorteerd dat
de aanvoervermindering, die zich vanaf 1966 duidelijk
manifesteerde, tot stilstand is gekomen. Dit is eveneens het geval
met de sterk gestegen prijs van de laatste jaren. Bij de kleine
zeevisserij valt een voortdurende stijging van het motorvermogen
van de kotters waar te nemen. Dit heeft de laatste jaren geleid tot
veel nieuwbouw, waardoor een gunstige leeftijdsopbouw van de
kottervloot werd verkregen. In hoeverre de opvoering van het
motorvermogen van invloed zal zijn op eventuele overbevissing
van tong op de Noordzee, blijft nog een vraagteken. Met de
voortgaande Europese integratie is het te verwachten, dat in de
toekomst maatregelen zullen worden getroffen, zodanig, dat men
overgaat tot quotering van de vangsten per land. Gezien het
huidig aandeel van de vangsten door Nederlandse vissers op de
Noordzee zou ons land op een flink quotum kunnen rekenen.
De vangsten van tong waren in 1972 bevredigend. Is de tongvangst
voor de kottervisserij het belangrijkst, de betekenis van schol
neemt door de oplopende vraag toe. Bij de grotere aanvoeren kon
een redelijk prijsniveau worden gehandhaafd. Ook blijkt er een
toenemende vraag te bestaan naar veredelde visprodukten.
Wat de kust- en binnenvisserij betreft, waren de resultaten over
het algemeen bevredigend. De aanvoer van mosselen was
bijzonder groot, hetgeen zijn weerslag had op de prijzen.
Het gemeenschappelijk marktbeleid in de EEG heeft voor visserij
- afgezien van de aanloopmoeilijkheden op bevredigende wijze
gewerkt.
Midden- en kleinbedrijf De economische ontwikkeling bij het midden- en kleinbedrijf in de
buiten de landbouw sectoren nijverheid, detailhandel, vervoer en horeca vertoonde de
laatste jaren, mede onder invloed van de algemeen economische
situatie in ons land, een minder rooskleurig beeld. Een goed
functionerend midden- en kleinbedrijf is voor onze economie van
fundamenteel belang.
Rekent men tot het midden- en kleinbedrijf in de bovengenoemde
sectoren alle niet-agrarische bedrijven met minder dan 50 werk
nemers, dan telt Nederland circa 285 000 van deze bedrijven,
waarvan onder meer 81 600 in de detailhandel, 17 600 in de
groothandel en 38 600 in de bouwnijverheid en aanverwante
sectoren.
De betekenis van de niet-agrarische kleine en middelgrote
bedrijven voor onze economie is aanzienlijk, daar zij werkgelegen
heid bieden aan rond 25% van de mensen die in loondienst
werkzaam zijn. De bijdrage van deze bedrijven aan het nationaal
inkomen moet eveneens op ongeveer 25% worden gesteld.
De groei van de geldomzetten bewoog zich in het verslagjaar
gemiddeld op of juist iets onder die van 1971Hoewel de geld
omzetten daarmee gemiddeld behoorlijk toenamen, kan men dit
niet zeggen van de volume-omzet. Groeiden de consumptieve
bestedingen in 1971 naar volume met 2,6%, voor 1972 belopen de
schattingen 2,0%. De omzetgroei in het midden- en kleinbedrijf in
de detailhandel bedroeg in totaal ongeveer 10,5%. Ongeveer een
kwart van de bedrijven behaalde echter in 1972 geen omzet
stijging ten opzichte van 1971Peilingen wezen uit dat, naar
volume gemeten, zelfs 40% in 1972 een omzetdaling heeft moeten
incasseren.
De kostenstijging (14%) overtrof de gemiddelde omzetgroei
(10,5%) in ruime mate, zodat de groei van het ondernemers
inkomen wederom achterbleef bij de toename van de loonsom per
werknemer. Deze ontwikkeling staat niet los van de betrekkelijk
grote arbeidsintensiviteit bij de op service gerichte bedrijven.
Aanwijzing voor de minder goede rentabiliteit in veel bedrijven
is de aanhoudende daling van het aantal verkooppunten in detail
handel eq ambacht. In 1971 verminderde het aantal verkoop
punten in de detailhandel met 3% (5 107 verkooppunten) en in de
14
sector ambacht met 2,4% (2 604 verkooppunten). Sinds 1965 waren
de vergelijkbare percentages gemiddeld 2,2% en 1,75%. Bovendien
worden onder invloed van de dalende rentabiliteit in de individuele
bedrijven steeds meer branche-vreemde artikelen opgenomen.
Door de nieuwe vestigingswet Detailhandel, welke per 1 augustus
1972 van kracht is geworden, zal deze branchevervaging nog
sneller voortgang vinden. Voorheen was het noodzakelijk per
artikelengroep steeds een afzonderlijk diploma te bezitten.
De nieuwe vestigingswet heeft ook een stimulerende uitwerking
op de vestiging van de grote zelfbedieningswarenhuizen.
De sector voedings- en genotmiddelen binnen de detailhandel
ondervindt daarvan grote concurrentie. Deze categorie moet ieder
jaar weer een stukje van haar marktaandeel afstaan aan de groot
winkelbedrijven en warenhuizen. Van de daling van het aantal
verkooppunten komt 75% voor rekening van de bedrijven in de
sector voedings- en genotmiddelen. In de sector van de duurzame
en de overige consumptiegoederen ziet men overigens het
omgekeerde. Sinds 1967 neemt hier het marktaandeel van het
midden- en kleinbedrijf regelmatig toe. De omzetstijging in deze
categorie bedrijven houdt gemiddeld ook gelijke tred met de
kostenstijging.
De voor het midden- en kleinbedrijf in nijverheid en dienst
verlening voor 1972 geraamde omzettoename van 10% lag
aanmerkelijk beneden die van 1971, welke 15% beliep. Tot de
oorzaken hiervan behoort onder meer de verminderde investerings
geneigdheid in 1972. De ontwikkeling van de vraag naar
investeringsgoederen is van directe betekenis voor het midden- en
kleinbedrijf in de bouwnijverheid en de metaalnijverheid, dat samen
ongeveer 80% van de totale omzet van de ambachten omvat.
De bruto-investeringen in machines en overige uitrustingsstukken
konden zich naar waarde gemeten maar net op het niveau van 1971
handhaven; rekening houdend met de prijsstijging resulteerde dit
in een lager volume. De daling van de investeringen in gebouwen
was nog groter; zij wordt geschat op 18%. Voor 1973 kan door
het aantrekken van de conjunctuur en doordat de BTW-heffing op
investeringsgoederen voor 100% mag worden doorgegeven, een
grotere vraag naar investeringsgoederen worden verwacht.
De gang van zaken in de horecasector in zijn totaliteit was
evenmin erg bemoedigend te noemen. Een uitzondering op het
algemene beeld vormden de kleine café-restaurants en cafetaria's.
De omzetgroei bij de horeca in totaliteit was in 1972 uitsluitend
aan het proces van prijsstijging toe te schrijven, terwijl er
bovendien nauwelijks sprake was van enige produktiviteitsstijging
(1% tegen 0% in 1971).
In de vervoerssector was de ontwikkeling bij de binnenvaart
tengevolge van de lage waterstanden op de grote rivieren weinig
bevredigend, ook het beroepsgoederenvervoer over de weg
ondervond de nadelen van de zich op een laag niveau stabiliserende
conjunctuur.
Naast deze tamelijk sombere beschrijving van de ontwikkeling in de
sectoren van het midden- en kleinbedrijf in het afgelopen jaar
- een ontwikkeling die natuurlijk niet voor ieder individueel bedrijf
noch voor iedere branche geldt - zijn er ook enkele positieve
punten te vermelden, zoals de eerder vermelde invoering van een
fiscale oudedagsreserve en een verhoging van de lijfrente-
premieaftrek.
De maatregelen, welke zijn gericht op de versterking van de
financiële weerstandskracht van de bedrijven, in het bijzonder
ook van die welke behoren tot de sectoren van het midden- en
kleinbedrijf, zijn sterk toe te juichen. Zonder een versterking van
dit weerstandsvermogen ontvalt aan deze bedrijven de mogelijkheid
tot het geven van een passend antwoord in termen van onder
nemerschap op de ontwikkelingstendenties in deze tijd.
De continuïteit van het zelfstandige ondernemerschap komt in
gevaar, wanneer het financierend vermogen de desbetreffende