het gebied van de voedselvoorziening te voorkomen. Een factor die met betrekking tot de besluitvorming ten aanzien van de richtprijzen voortaan tevens van belang is, vormt de toetreding tot de EEG per 1 januari 1973 van Engeland, Ierland en Denemarken. In deze landen ligt het prijspeil van diverse landbouw- produkten aanmerkelijk lager. Bij de toetreding is voorzien in een overgangsperiode van 5 jaar. In deze periode zal het prijspeil in de nieuwe lidstaten moeten worden aangepast aan het prijsniveau van 'de zes'. Het effect van de toetreding zal op het onderlinge handelsverkeer in 1973 dan ook in het algemeen maar gering zijn, mede doordat voor de importen van enkele produkten uit een aantal Gemene- bestlanden speciale overgangsregelingen zijn opgesteld. Op langere termijn biedt de toetreding van deze landen voor ons land gunstige perspectieven voor de afzet van een aantal tuinbouwprodukten en wellicht van enige andere agrarische produkten. In EEG-verband werd overeenstemming bereikt over een wijziging van het markt- en prijsbeleid in de groente- en fruitsector. Daarmee werd de mogelijkheid geschapen beter te kunnen optreden bij marktverstoring en oneerlijke concurrentie uit derde landen, een euvel dat ook in het verslagjaar opnieuw aan de orde was bij de export van tomaten en komkommers naar de Westduitse markt. De glascultures in ons land hebben een zeer hoog niveau van ontwikkeling bereikt, zowel in de groente- als in de bloemen- sector. Het kapitaalintensieve karakter van deze teelten zou gebaat zijn met een ontwikkeling naar meer stabiele prijzen, dit overigens binnen het normale patroon van de vraag- en aanbodverhoudingen. Het tot ontwikkeling brengen van verticale verbindingslijnen op contractuele basis zou hiertoe een bijdrage kunnen leveren, evenals het weren van ernstige marktverstoringen. Van overheidswege werd besloten de overbruggingsfinanciering in de fruitteelt af te ronden met de kwijtschelding van de aflossingen voor de jaren 1972, 1973 en 1974. Dit kwam overeen met 30% van de verstrekte hoofdsom. Eind 1972 werd hiertoe een bedrag van f 5,8 miljoen door de overheid uitbetaald. De EEG- commissie besloot de aanvraagtermijn voor het rooien van fruitopstanden tijdelijk opnieuw open te stellen om tot een verdere verbetering van de structurele situatie op fruitteeltgebied te geraken. De sterke stijging van het kostenniveau baart allerwegen zorgen voor het bedrijfsleven. De agrarische bedrijven vormen hierop duidelijk geen uitzondering. Effectieve inperking van de inflatie en matiging van de loonkostenstijging zijn vereist om de bedrijfsontwikkeling in evenwichtige banen te houden. Een bijzondere kostenfactor, welke met name de veredelings- sectoren treft, is de sterke stijging tegen het einde van 1972 van de veevoederprijzen als gevolg van mislukkingen van oogsten en visvangsten. In de eerste helft van 1973 zal dit zijn uitwerking op de bedrijfsresultaten in die sectoren niet missen. Structuurontwikkeling Evenals in de afgelopen jaren noodzaken relatief sterke kosten stijgingen ten opzichte van de opbrengstprijzen tot een voort durende opvoering van de produktiviteit. Verbetering van de produktiestructuur door schaalvergroting, mechanisering en automatisering zullen de komende jaren een belangrijke rol blijven spelen. In de periode 1960-1970 leidde dit aanpassingsproces tot een verbetering van de arbeidsproduktiviteit in de agrarische bedrijfstak met gemiddeld 5,5% per jaar. In 1972 steeg de arbeidsproduktiviteit in de landbouw met slechts 3%, zulks als gevolg van lagere kilogram-opbrengsten per hectare door minder gunstige weersomstandigheden en een geringere afvloeiing van arbeid uit de landbouw, hetgeen verband hield met de situatie op de arbeidsmarkt. De voortdurende modernisering en vergroting van de bedrijven stelt steeds zwaardere eisen aan het ondernemerschap van boer 10 en tuinder. Dit leidt tot een kwalitatief selectieproces, zij het in geleidelijk tempo. Deze ontwikkeling gaat ook gepaard met toenemende inkomensverschillen binnen de agrarische bedrijfstak. Mede als gevolg van deze inkomensverschillen vindt het proces van structuurverandering met enerzijds afvloeiing en bedrijfs beëindiging en anderzijds modernisering en schaalvergroting, verder voortgang. In het verslagjaar zijn in EEG-verband richtlijnen vastgesteld ter ondersteuning van de genoemde structuurveranderingen. In het kader van dit beleid moest het Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw de bedrijfsbeëindigingsregeling op verschillende onderdelen herzien. Deze nieuwe regeling vormt in grote lijnen een voortzetting van de eerder gegeven saneringsregeling, met dien verstande dat in de nieuwe regeling ook werknemers en meewer kende gezinsleden voor een uitkering in aanmerking kunnen komen en dat hij over het geheel genomen minder aantrekkelijk is dan de oude regeling. In 1972 lag het aantal aanvragen voor bedrijfs beëindiging overigens aanmerkelijk beneden het niveau van 1971. Het aantal aanvragen bedroeg ongeveer 1 200 tegen 5 000 in 1971. De afwachtende houding van de ondernemers houdt verband met de betere prijsontwikkeling bij een aantal produkten en met de verminderde mogelijkheden van alternatieve werkgelegenheid. Het grote aantal aanvragen in 1971 was voor een belangrijk deel het gevolg van de verbeterde regeling, die in dat jaar voor het eerst van toepassing was. In het kader van het streven naar het schep pen van meer werkgelegenheid, werd in een aantal provincies een regeling van kracht op grond waarvan ter bevordering van een efficiënte bedrijfsvoering een bijdrage kon worden verleend in de kosten van investeringen ter verbetering van agrarische bedrijfs gebouwen van 30% tot een maximum van f 8 000. In aansluiting op de EEG-richtlijnen werd met ingang van 15 november 1972 in Nederland een rentesubsidieregeling voor bepaalde investeringen op akkerbouw-, veehouderij- en gecombineerde bedrijven ingevoerd. Deze regeling beoogt ondersteuning te bieden aan bedrijven, die zonder de realisering van een investerings- en ontwikkelingsplan niet in staat zijn een vergelijkbaar arbeidsinkomen (voor 1972 gesteld op f 20 800) te behalen. Uit het plan - in maximaal 6 jaar te realiseren - moeten de economische mogelijkheden van het te subsidiëren bedrijf naar voren komen. Van de rentesubsidie-regeling zijn het mesten van kalveren en alle investeringen in de pluimveehouderij uitgesloten. Het uitsluiten van grondaankopen houdt verband met een mogelijke prijsopdrijvende werking, die van de rentesubsidie zou kunnen uitgaan en waardoor het effect van de regeling teniet zou gaan. Gezien het aantal aanvragen dat per 1 januari 1973 1 000) reeds was ingediend, lijkt het aannemelijk dat de nieuwe regeling een verhoogde investeringsactiviteit en daarmee ook een grotere financieringsvraag tot gevolg zal hebben. Voor fruitteelt- en glastuinbouwbedrijven zijn ontwerp-regelingen met overeen komstige strekking aan de Europese Commissie ter goedkeuring voorgelegd. Een ander aspect van het structuurbeleid is de proef met de Grondbank in een aantal ruilverkavelingen in het noorden van het land. Tegen het einde van het verslagjaar werd het eerste erfpachtcontract in het kader van de Grondbank-proef getekend. Een aantal andere aanvragen is in behandeling. Geleidelijk nemen de eisen, die aan de agrarische bedrijven gesteld worden in het kader van de Hinderwet en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren, meer concrete vormen aan. In het verslagjaar was overigens sprake van nog veel onduidelijkheid bij de toepassing van de milieuwetten. Bij een beperkt aantal veredelingsbedrijven is reeds gebleken, dat belangrijke extra voorzieningen moesten worden getroffen,

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Rabobank | 1972 | | pagina 7