Gang van zaken bij het georganiseerde coöperatieve bankwezen
Kredietverlening
Toevertrouwde middelen
Zowel in het actieve als in het passieve bedrijf van de
georganiseerde coöperatieve banken heeft zich in de loop
van 1971 de steeds duidelijker aftekenende verzwakking
van de conjunctuur een belangrijke rol gespeeld.
In het actieve bedrijf lag de nominale kredietvraag welis
waar nog op ongeveer hetzelfde niveau als in 1970, maar
er was toch duidelijk sprake van een onderbreking van het
groeitempo. Zowel in de meeste agrarische bedrijfs
sectoren als daarbuiten was sprake van een dalende
geneigdheid tot investeren. Naarmate het verslagjaar
vorderde werd deze ontwikkeling steeds duidelijker.
Daarenboven werd vooral in de eerste helft van het verslag
jaar de verstrekking van nieuwe leningen afgeremd door
maatregelen die genomen moesten worden in het kader
van de door De Nederlandsche Bank opgelegde krediet
beperking.
Bij de landbouw in enge zin was duidelijk sprake van een
verminderde investeringsanimo. Dit was vooral het geval
in de veredelingssectoren. De conjunctuurinvloed werd
daar nog versterkt door minder gunstige prijzenontwikke-
lingen. Kon in 1970 reeds gesproken worden van een
dalende groei in de kredietvraag van de grondgebonden
bedrijven in de akker- en weidebouw, in het verslagjaar
werd die tendens nog sterker.
De verstrekkingen van nieuwe leningen aan tuinbouw
bedrijven vertoonden in het verslagjaar absoluut gezien
nog een toeneming. Dit was geheel het gevolg van de in
het kader van de financieringsregeling voor de aankoop
van zware stookolie aan de verwarmde groente- en
bloementeeltbedrijven verstrekte 'olievoorschotten'. Met
uitzondering van de bloementeelt was ook in de tuinbouw
sectoren sprake van een geringere investeringsactiviteit.
De kredietvraag van de zijde van de land- en tuinbouw-
coöperaties lag op hetzelfde niveau als in 1970. Reorgani
saties in de zuivelsector en in het veilingwezen vormden
daarvoor de belangrijkste oorzaak.
Aan het midden- en kleinbedrijf buiten de agrarische
sector werd in 1971 voor ongeveer een even groot bedrag
aan nieuwe leningen verstrekt als in 1970. De invloed van
de conjunctuur werd gecompenseerd door de aanhouden
de groei van de cliëntenkring in deze sector. Nu de door
de overheid ingestelde Commissie Financieringsaange
legenheden Midden- en Kleinbedrijf een advies voor
bereidt betreffende het inschakelen van andere bank
instellingen naast de Nederlandsche Middenstandsbank bij
de toepassing van het gehele pakket van door de overheid
gegarandeerde vormen van middenstandskrediet, mag
verwacht worden dat in de toekomst ook de coöperatieve
banken volledig kunnen voorzien in de behoeften in dat
opzicht van hun cliënten. De hiervoor reeds aangehaalde
kredietbeperkende maatregelen hebben vooral invloed
gehad op de verstrekking van nieuwe leningen aan
particulieren. Desondanks lagen de verstrekkingen aan
deze sector op een hoger niveau dan in het voorgaande jaar.
Het betreft hier voornamelijk leningen die door loon- en
salaristrekkenden worden opgenomen ten behoeve van de
financiering van een eigen woning. De momenteel van
kracht zijnde subsidieregeling voor de particuliere
woningbouw werkt stimulerend op de kredietvraag.
Eveneens in het kader van de kredietbeperking werden
met ingang van het verslagjaar de voorwaarden voor
persoonlijke leningen verzwaard. De verstrekkingen van
nieuwe persoonlijke leningen lagen dan ook maar weinig
boven het niveau van 1970.
In het totaal werden er in het verslagjaar nieuwe vaste
leningen verstrekt voor een bedrag van f 3 715 (3 572)
miljoen. Daarvan was 49 (45) procent bestemd voor
particulieren. Het aandeel van de agrarische sector liep
terug tot 32 (35) procent en dat van overige bedrijven tot
19 (20) procent. Door de normale groei van de aflossingen
was de toeneming van het uitstaande bedrag met f 1 577
(1 730) miljoen aanzienlijk lager dan in 1970.
Na een mede als gevolg van belastingbetalingen onge
woon sterke toeneming van het uitstaande rekening-
courantkrediet van de plaatselijke landbouwkredietbanken
in 1970, was er in dit verslagjaar sprake van een meer
normale toeneming. Ook bij de centrale instellingen, waar
deze kredieten vrijwel geheel betrekking hebben op de
coöperatieve instellingen van de landbouw, was de groei
minder sterk dan in 1970. In totaal nam het uitstaande
rekening-courantkrediet in het verslagjaar toe met f 213
miljoen, te vergelijken met f 376 miljoen in 1970.
De beschreven ontwikkeling leidde uiteindelijk tot een
toeneming van de totale kredietverlening aan de private
sector met f 1 790 (2 106) miljoen; uitgedrukt in de begin-
stand is dat een stijging met 14 (19) procent tot f 14 761
(12 971) miljoen. Naar onderdelen van de organisaties kan
dit kredietbestand per 31 december als volgt worden
verdeeld: plaatselijke Raiffeisenbanken en Boerenleen
banken f 12 007 (10 537) miljoen, centrale banken f 2 184
(1 945) miljoen en de beide hypotheekbanken tezamen
10
f 570 (489) miljoen.
De toeneming van de kredietverlening had eveneens een
stijging van het verzekerd bedrag bij de dochterinstellingen
tot gevolg. Bij de nv Landbouwkredietverzekering 'Eind
hoven' steeg het verzekerde bedrag met f 47 (99) miljoen
tot f 373 (326) miljoen en bij het Onderling Raiffeisen-
garantiefonds met f 36 (29) miljoen tot f 190 (154) miljoen.
Naar verwachting zal ook in 1972 de conjunctuur de krediet
vraag van de bedrijven nog beperken, hoewel mogelijk
gunstige prijsontwikkelingen in bepaalde veredelings
sectoren de vraag naar leningen bij onze banken kunnen
stimuleren. Van de zijde van particulieren kan ook in het
lopende jaar weer op grote vraag naar woningbouw
leningen worden gerekend, zeker nu de voorwaarden voor
deze leningen bij onze banken weer aanzienlijk zijn
verlicht en er ook voor 1972 een aanpassing van de rijks
subsidieregeling voor de particuliere woningbouw heeft
plaatsgevonden. In tegenstelling tot het verslagjaar zullen
de kredietbeperkende maatregelen van De Nederlandsche
Bank, dank zij de beperkte groei van de uitzettingen en de
sterke aanwas van spaarmiddelen in 1971, een volledige
honorering van deze vraag nauwelijks in de weg staan.
Wel kan de eigen liquiditeitspositie, hoewel ook die in
totaliteit gezien in 1971 aanzienlijk ruimer is geworden,
voor een aantal plaatselijke banken in 1972 een rem op de
kredietverlening betekenen. Met betrekking tot de korte
kredietverlening is de situatie minder rooskleurig. Het laag
houden van het discontotarief betekent een stimulans voor
de vraag naar kort krediet. De collectiviteit van de Neder
landse banken zal dan ook vermoedelijk meer risico lopen
de norm te overschrijden dan in 1971 het geval was. Nu de
conjuncturele ontwikkeling reeds door een vrij sterke
stagnatie wordt gekenmerkt, lijkt ons een verzachting van
de kredietrestrictiebepalingen en/of een soepele toepassing
daarvan door De Nederlandsche Bank op zijn plaats.
Inmiddels heeft De Nederlandsche Bank begin maart
jongstleden de werking van de monetaire restrictiemaat
regelen tot nader order opgeschort.
Overige uitzettingen
De portefeuille schatkistpapier, die geheel wordt aan
gehouden door de Centrale Banken, onderging een uit
breiding van f 261 (513) miljoen. De beleggingen op korte
termijn, die grotendeels betrekking hebben op door de
Centrale Banken aan overheidslichamen uitgeleende
gelden, namen toe met f 496 miljoen, te vergelijken met
een daling van f 108 miljoen in 1970. Na een vrij forse
inkrimping van de effectenportefeuille met f 87 miljoen in
1970, werd deze in het verslagjaar weer uitgebreid met
f 88 miljoen. De beleggingen op lange termijn namen toe
met f 368 (249) miljoen. In de op de gecombineerde balans
voorkomende post deelnemingen is ook de netto-schuld
verhouding met de ondernemingen waarin is deelgenomen
begrepen.
Het jaar 1971 werd gekenmerkt door een in vergelijking
met het voorafgaande jaar zeer sterke groei van de spaar
gelden. Weliswaar dient men daarbij te bedenken dat 1970
een relatief minder gunstig spaarjaar was, doch ook de
groeicijfers van het toch bijzonder gunstige jaar 1969
werden in het verslagjaar aanzienlijk overtroffen. Dit was
niet alleen het geval bij de landbouwkredietbanken, maar
bij alle spaarinstellingen. Bij de handelsbanken kan de
groei zelfs buitengewoon sterk genoemd worden. Dit
laatste had tot gevolg dat het marktaandeel van de
handelsbanken in de totale spaartegoeden een sterke
stijging vertoonde, welke geheel ten koste ging van de
algemene spaarbanken en van de Rijkspostspaarbank.
Het marktaandeel van de georganiseerde landbouwkrediet
banken bleef met 41,6 procent gelijk aan dat van eind 1970.
Aan de zeer sterke groei van de tegoeden op spaarreke
ningen liggen diverse oorzaken ten grondslag. Enigermate
heeft, zij het minder dan in 1969, de BTW een rol gespeeld:
einde 1970 leidde de verhoging van de BTW tot anticipatie
inkopen, hetgeen de besparingen in de eerste maanden
van het verslagjaar gunstig beïnvloedde. Een factor van
meer belang achten wij de algemeen heersende onzeker
heid ten aanzien van de sociaal-economische ontwikkeling.
Ook in 1957/58 en in 1967 kon geconstateerd worden dat
een dergelijke onzekerheid de spaarzin bevordert, omdat
het publiek terughoudender wordt bij het doen van
bestedingen.
Ook de hoogte van de spaargeldrente ten opzichte van die
van andere beleggingsmogelijkheden heeft een rol
gespeeld. Verder is het minder goede beursklimaat
kennelijk voor een aantal cliënten aanleiding geweest om
hun middelen (tijdelijk) op spaarrekeningen aan te houden.
Deze tendens werd nog versterkt door het in samenhang
met de geldmarkttarieven over het algemeen lagere
rendement op bankdepositorekeningen.
Na de sterke terugval in 1970 bewoog de spaaraanwas bij
de Raiffeisenbanken en Boerenleenbanken op het platte-
11