Gang van zaken bij het georganiseerde coöperatieve bankwezen
Kredietverlening
In 1970 overtrof de kredietvraag bij de georganiseerde
coöperatieve banken het reeds hoge niveau van de beide
voorgaande jaren. Er werden nieuwe vaste leningen verstrekt
voor een bedrag van f 3 588 miljoen, te vergelijken met
f 2 941 miljoen in 1969.
De toeneming ten opzichte van 1969 kwam vooral tot
stand in de tweede helft van het verslagjaar. Het vertraagd
op gang komen van de kredietvraag had met name
betrekking op woningbouwleningen. De weliswaar niet
strenge, maar wel langdurige winter 1969/1970 is daarvan
de belangrijkste oorzaak. Daarnaast ondervond de vraag
naar leningen in de tweede helft van het jaar extra
stimulansen als gevolg van fiscale maatregelen en de
begin 1971 te verwachten prijsstijgingen.
De kredietvraag van de agrarische sector handhaafde zich,
absoluut gezien, ruimschoots op het niveau van 1969.
Binnen de agrarische sector was de kredietvraag van de
grondgebonden bedrijven in de akker- en weidebouw matig.
De moeilijke financiële situatie waarin veel ondernemers
in deze sector van de landbouw verkeren is daarvan de
oorzaak.
In de veredelingssectoren ging het streven naar schaal
vergroting gepaard met een wederom grotere vraag naar
financieringsmiddelen.
In de tuinbouwsectoren lagen de verstrekkingen in het
algemeen boven het niveau van het voorafgaande jaar.
Met name in de verwarmde groenteteelt en ook in de
fruitteelt viel een grotere kredietvraag waar te nemen.
Ook van de zijde van de land- en tuinbouwcoöperaties
werd een grote kredietvraag uitgeoefend. De ingrijpende
structuurveranderingen in deze sector en het streven naar
nauwere aansluiting bij de moderne marktontwikkelingen
in de levensmiddelensector leidden tot deze grotere
financieringsbehoefte.
Van de totale verstrekkingen aan vaste leningen ging in
het verslagjaar f 1 255 miljoen of 35 procent naar de
agrarische sector, te vergelijken met f 1 049 miljoen of
36 procent in 1969.
Reeds gedurende een reeks van jaren streven de ge
organiseerde coöperatieve banken naar een dienstverlening
aan middenstanders, die gelijkwaardig is aan het dienst
betoon aan de agrarische bedrijven. In dit verband kan
onder meer gewezen worden op de invoering van speciale
financieringsregelingen en op de aanstelling van meer
kredietadviseurs voor het niet-agrarische midden- en
kleinbedrijf. De kredietverlening aan deze sectoren is in de
laatste jaren sterk toegenomen. In het verslagjaar werd
door niet-agrarische bedrijven en instellingen f 727 (f 605)
miljoen aan vaste leningen opgenomen; dat is 20 (20)
procent van het totaal.
De verstrekkingen aan overige groepen, voornamelijk loon-
en salaristrekkenden, liggen sedert 1968 op een bijzonder
hoog niveau. De begin 1968 ingevoerde subsidieregeling voor
de particuliere woningbouw heeft ook in het verslagjaar
stimulerend gewerkt op de kredietvraag uit deze sector.
De financieringsbehoeften van particulieren zijn in het
verslagjaar mede beïnvloed door de op 1 januari 1971
ingegane wijzigingen in de Wet op de Inkomstenbelasting.
Het vervallen van de fiscale aftrekbaarheid van woning-
onderhoud per die datum deed velen er kennelijk toe
besluiten in versneld tempo uitvoering te geven aan
onderhoudswerkzaamheden. Mede daardoor steeg het
door overige groepen opgenomen bedrag aan vaste
leningen in het verslagjaar tot f 1 606 miljoen, te vergelijken
met f 1 287 miljoen in 1969. Dit maakt 45 (44) procent uit
van de totale verstrekkingen.
Het uitstaande rekening-courantkrediet bereikte in het
verslagjaar een bijzonder hoog niveau. De minder gunstige
bedrijfsresultaten in de veredelingssectoren van de
iandbouw, de desondanks grote investeringen en vooral
ook de hoge belastingbetalingen over de gunstige vooraf
gaande jaren in die sectoren, zijn daarvan belangrijke
oorzaken. Daarnaast is ook het kredietberoep van de grote
land- en tuinbouwcoöperaties op de centrale banken
aanzienlijk toegenomen.
In totaliteit genomen steeg het uitstaande bedrag van de
kredietverlening aan de private sector met f 2 133 miljoen
tot f 13 096 miljoenuitgedrukt in de beginstand is dat een
stijging van 19 procent. In 1969 was de stijging f 1 601
miljoen of 17 procent. Van het per 31 december uitstaande
bedrag ad f 13 096 (f 10 963) miljoen had 84 (85) procent
betrekking op vaste leningen en de resterende 16 (15)
procent op kredieten in rekening-courant.
De toegenomen omvang van de kredietverlening leidde
eveneens tot een stijging van het verzekerde bedrag bij de
N.V. Landbouwkredietverzekering 'Eindhoven' en bij het
Onderling Raiffeisengarantiefonds. Eerstgenoemde zag het
door haar verzekerde bedrag aan uitstaande kredieten
in het afgelopen jaar toenemen met f 99
(f 77) miljoen tot f 326 miljoen. Het via het Onderling
8