'In de discussie wordt reeds opgemerkt, dat hypothecaire credietinstellingen
elders gunstig werken om deze kwalen te verbeteren, terwijl blijkt, dat in
ons land de landbouwers in verschillende deelen des lands nog altijd moeilijk
kapitaal ter leen kunnen verkrijgen. De tot onderzoek van dit onderwerp
ingestelde commissie, bestaande uit de heeren Prof. Ackersdijk, Van Ittersum,
Sloet tot Oldhuis en Star Busmann, vereenigt zich met de bovengenoemde
conclusie om blijkbaar het geheele credietvraagstuk onder de oogen te zien.
De resultaten blijken in het congres van 1849. Daar wordt in de eerste
plaats mededeeling gedaan van een circulaire van het Hoofdbestuur der
Maatschappij van Landbouw en Veeteelt in Zeeland, met een voorstel van
den heer Bachiene betreffende de inrichting van een landelijk credietstelsel
en het rapport van het onderzoek van een door die Maatschappij ingestelde
commissie.
Tevens brengt de bovenbedoelde commissie, benoemd in het congres van 1 848,
bij monde van den heer Star Busmann rapport uit, waarbij zij volkomen terecht
het hoofdonderscheid tusschen de hulpbanken en de hypotheekbanken zocht
in den duur van de geldleerting. Over het eerste punt wordt slechts korte
lings gesproken en de oprichting van hulpbanken aanbevolen. De hoofdzaak
is evenwel ook hier weer geworden het grondcrediet evenals in 1823.
De commissie wijst op Duitschland waar tegen 3% geld beschikbaar wordt
gesteld door de pandbrieven der Landschaften ten behoeve van het hypothecair
crediet van den landbouw en schrijft dat toe aan de mogelijkheid om ook de
kleine kapitalen aan te trekken. Zij verwacht dat ook hier te lande wel
goedkoop geld zal zijn te krijgen, terwijl de onzekerheid van de staatsschuld
de belegging in land doet verkiezen en daardoor de landprijzen omhoog jaagt.
Wel een andere toestand dan in 1823, toen men aan het vermogen der
brieventasch den voorkeur gaf en de landprijzen schrikbarend daalden terwijl
nu de daling der koersen van de Staatsschuld in 1 848 zeer aanzienlijk was. In
het bijzonder, en daarmee raakt de commissie een zeer gewichtig vraagstuk
aan, moet men onderscheiden tusschen hetgeen de grond als eigendom
opbrengt en wat het kapitaal oplevert, dat voor grondverbetering wordt
besteed. Van de aanzienlijke vruchten, welke deze kapitalen soms kunnen
opleveren, geeft de commissie terecht voorbeelden. Men moet dus kapitaal
voor deze grondverbeteringen aantrekken.
Als een kenschetsend teeken vanden toestand, zooals die in het midden
der 19e eeuw was, kan men uit de mededeeling der commissie vernemen,
dat in afgelegen streken 5 °/o werd betaald als makelaarsloon, terwijl daarbij
nog komen de kosten voor rentebetaling. De kosten bij hypotheekstelling
waren te zamen soms 10 °/o; terwijl de rente in- den regel was 4% en 5
Duidelijk blijkt uit het verband van de verschillende berichten, dat in