Merkwaardig is, dat sedert in Rotterdam de grootste hypotheekbank van ons land een plaats vond. De Commissie van Landbouw, die nu minder reden had naar de makelaars te kijken en meer om te letten op de belangen van den landbouw, had al niet veel beter kijk op de dingen. Geld is genoeg verkrijgbaar, men moet niet aanmoèdigen om de goederen te gemakkelijk te bezwaren, geen onder mijning van den rijkdom, bestaande in het onbelast bezit, geen nieuwe effecten aan toonder. Ook de Gouverneur van Zuid-Holland ziet er geen heil in, omdat de meeste verhypothekeerde perceelen in handen van de crediteuren zijn over gegaan en de eigenaars pachters zijn geworden, hij zou er evenwel niet zoo zeer bezwaar in zien als de openbare meening.zich niet zoo tegen het betrekken van ’s Rijks schatkist in ondernemingen verzette. Zoo werd op het plan van Bachiene, die reeds in Mei 1 840 de bezwaren had weerlegd, den 1 3 November 1841 afwijzend beschikt en bleef het de taak van den particulieren onder nemer om te doen wat de gemeenschap niet of niet goed deed. Het duurde lang voor dat geschiedde. Wel scheen het eerst alsof de afgetreden Koning Willem I de zaak zou bevorderen. Hij vroeg in October 1843 een plan aan Bachiene, dat 7 November 1843 werd ingediend. De dood van den Koning verhinderde dat er gevolg aan werd gegeven, er moest nieuwe aandrang komen van uit de kringen der belanghebbenden. Wederom ging die aandrang het sterkst uit van de landbouwkringen. Onder de onderwerpen, welke in de landhuishoudkundige congressen, waar van het eerste in 1846 te Zwolle werd gehouden, algertieene belangstelling vonden, behoorde het grondcrediet als onderdeel van het geheele landbouw- crediet wezen. In het derde congres, te Groningen in 1848 gehouden, brengt de heer Suringar het voorstel ter tafel, om in het belang van den landbouw en den kleinen pachter, in navolging van Ierland en Engeland, in elke provincie op te richten Hulpbanken of banken van voorschot, waarvan hij een beknopt overzicht geeft. Dit rapport werd in handen gesteld van een commissie, bestaande uit Prof. Ackersdijk, G. de Clercq en Drieling. In hetzelfde congres werd tevens de andere zijde van het vraagstuk in het licht gesteld. De heer van Ittersum wijst er op, dat tal van landverbete- ringen achterwege blijven, omdat de boeren in de landprovinciën geen geld hebben, terwijl in de Hollandsche provinciën het geld overvloedig is, en wijst tevens op de groote kosten van hypotheekstelling, verkoop van vaste goederen en rechtsgedingen. Hij wijst daarmede zoo duidelijk mogelijk aan, welke kwalen te genezen waren en stelt eenige conslusies om naar deze bezwaren een onderzoek in te stellen. 21

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Nederlandsche Hypotheekbank | 1915 | | pagina 82