schappij te laten varen „daar er geene leden zijn en nooit geweest zijn’ Een
kras stukje voorwaar. De solidaire aansprakelijkheid is geheel vergeten.
Het blijkt evenwel, dat er twijfel bestond, wien de waarden toebehoorden.
„Geen enkele regtsbetrekking bestaat onderling tusschen de geldopnemers.
De aansprakelijkheid van ieder hunner gaat niet verder dan tot teruggave van
zijn voorschot, tot betaling van rente. Maar is er geen maatschappij, wie is
er dan schuldeischerEn deze vraag lost zich op in een andere: Wie is
eigenaar van de waarden, welke wij beheeren Aldus de Directie in haar
schrijven aan Gedeputeerde Staten. De vrees was niet denkbeeldig, dat de laatste
leden, eigenlijk niet anders dan debiteuren, zouden gezegd hebbenhet amortisatie-
fonds draagt zijn naam niet ten onrechte, het is uit het halve procent over-
schot, dat de rente der hypotheken meer bedroeg dan dat der pandbrieven
bijeengebracht voor de amortisatie van geldleeningenwelnu, onze leeningen
bestaan nog alleenmen delge ze met het fonds. Dit zou, waar het meerendeel
niet eens de oudste leeningen betrof, zeer onbillijk zijn geweest. Wellicht heeft
een dergelijke gedachtengang bij de Directie bestaan bij haar nadere voorstellen.
Men besloot nl. een stichting te maken van de fondsen, die aanwezig zijn
in 1878 ten bedrage van ruim 66.000 ten einde „de bestaande waarden
voortdurend voor hare bestemming te behouden. Dit fonds was ontstaan,
zooals werd opgemerkt, door het overschot van de rente der hypotheken (47a)
boven die der pandbrieven (4), Het bedrag was steeds toegenomen met de
renten, terwijl slechts een uiterst gering bedrag daarvan werd afgenomen
voor administratiekosten, welke aanvankelijk op hooger cijfer uitgetrokken,
steeds voor een veel kleiner bedrag waren uitgekeerd. De stichting zou dienen
om voorschotten aan de landbouwers te geven, in den stichtingsbrief (depot
der acte 18 Juli 1878) wordt het minimum der voorschotten op 500 gesteld.
Als het fonds tot 1.000.000 zal zijn aangegroeid komen de revenuen aan
de provincie. Later heeft de commissie van administratie de gelegenheid
geopend de helft der revenuen te besteden voor subsidies ten behoeve van
den landbouw. Dit fonds, geheeten „Fonds ten behoeve van den landbouw in
de provincie Groningen', was op 1 Januari 1916, 172.186.315, waarvan belegd
in hypotheken op landelijke eigendommen 152.500. Toen den 30 October
1878 in de vergadering der directie was medegedeeld, dat Gedeputeerde
Staten den stichtingsbrief hadden goedgekeurd en de inschrijvingen Van de
debiteuren zouden vernieuwd worden, luidt punt 10 van de besluiten„De ver
gadering wordt gesloten en heeft hiermede de maatschappij van landeigenaren
en vast beklemde meijers in de provincie Groningen opgehouden te bestaan.
Onwillekeurig vraagt men zich af, wat uit deze maatschappij had kunnen
groeien in een provincie als Groningen, wanneer vrijheid van beweging was
gelaten en niet in schijn of op papier alleen, maar ook in wezen de goede
16