regeering evenwel wilde likwidatiede verbetering bleef uit. Geleidelijk werden
de pandbrieven van het Rijken van de Ommelander kas terug gekocht.
Toen de laatste pandbrieven van het Rijk in 1865 terugbetaald waren,
verdween het bezwaar van het Rijk tegen verandering der voor waarden. In
1865 werden daartoe geheel andere voorstellen gedaan dan in 1851 en
1853. In 1866 werd besloten door de directie l°de solidaire aansprakelijk
heid der leden te laten vervallen, wijl de beleening tot de helft der waarde
en de bestaande fondsen voldoende veiligheid aanboden. Besloten werd
dat de maatschappij niet kon worden ontbonden dan met toestemming van
alle leden. Het werd noodig geacht dit uitdrukkelijk te bepalen, ofschoon
het in den aard der zaak ligt. Men wil nu verder, wat zeer merkwaardig is
en een blijk geeft, hoe kundige menschen zich kunnen vergissen, de pand
brieven opzegbaar laten, maar nu de hypotheken met denzelfden termijn
opzegbaar maken, geheel tegen den geest van het grondcrediet in, verder de
goedkeuring van den koning op de keuze der directie door die van Gedepu
teerde Staten vervangen en de minieme salarissen en daggelden der directie
iets verhoogen. Nadat de Koning er in bewilligd had, dat de directie zoo
danige veranderingen in de voorwaarden zou maken als zij in het belang
der maatschappij mocht noodig oordeelen, werden deze wijzigingen in 1868
aangebracht.
Gaandeweg geraakte de directie evenwel in twijfel over de rechtspositie der
maatschappij. Wat was zij nu eigenlijk Was zij een naamlooze vennootschap
Was zij een vereeniging De leden hadden niets ingebracht en stonden met
elkander niet in betrekking sedert de solidaire aansprakelijkheid was weggevallen.
Daarom besloot de gecommitteerde directie (het dagelijksch bestuur) 26
Juni 1876 (nader aangevuld 11 Januari 1877) om alles uit het reglement te
schrappen, waar sprake is van leden, zoodat men zich ook niet meer als
zoodanig kon aanmelden. Het opschrift van het reglement wordt Reglement
der Maatschappij van Landeigenaren, alsmede eigenaren van Vaste Beklem
mingen (vastbeklemde meijers) in de provincie Groningen. Ook laat men de
bepaling vervallen, dat de maatschappij niet ontbonden kan worden dan met
toestemming van alle leden, terwijl voorts al wat op pandbrieven betrekking
heeft verdwijnt. In beginsel wordt dat door de directie den 30 Maart 1877
beaamd en een commissie tot nader onderzoek benoemd, die den 28 Sep
tember 1877 bericht, dat het wenschelijk is elke gedachte aan een maat-
i) 1845 13.000; 1846 10.500; 1847 13.300; 1848 38.600; 1849 26.500; 1850 29.100;
1851 30.300; 1852 38.200; 1853 57.500; 1854 36.200; 1855 15.600; 1856 27.000;
1857 28.800; 1858 12.200; 1859 4.200; 1860 8.000; 1861 1.400; 1862 1.500; 1863
19.000; 1864 3.600; 1865 5.400; te zamen 419.900.
15