Staten was voor rechtsgedingen noodig. Blijkbaar is dat nooit vereischt geweest. Aanvankelijk werd de waarde in het algemeen aangenomen op het twintigvoud van. de gemiddelde zuivere opbrengst in de jaren 18161821. Uitvoerige schattingsvoorschriften waren in de voorwaarden van 1824 opgenomen 32 §36. Na eenige jaren was dat bedrag, wanneer daarvan de helft verleend werd, zeer laag. Alleen eerste hypotheek werd genomen, een uitgebreide correspondentie werd gevoerd met burgemeesters om te onderzoeken of geen stilzwijgende of wettelijke hypotheken, dan wel andere bezwaren op het goed rustten, terwijl als eisch werd gesteld een zoo vast mogelijk in alle liniën ver ervend beklemrecht. Deze bepaling werkte zeer nuttig op het verbeteren der titels. De pandbrieven werden opgemaakt in stukken van 300 tot 1000 gld., in overeenstemming met de bepaling, dat het laagste voorschot 300 zou bedragen. Bij K. B. van 5 Februari 1824 no. 82 en 20 Maart 1824 no. 129 werd van rijkswege ƒ300.000 beschikbaar gesteld om de directie van de Maat schappij in de gelegenheid te stellen pandbrieven te gelde te maken. Daarvan werd gemaakt een Fonds bestemd tot het te gelde maken der Groninger pandbrieven. Bij K. B. van 12 October 1825 no. 178 werd een nader crediet geópend van 100.000, verder werd bij K. B van 17 Mei 1834 no. 1 19 nog vastgesteld, dat aan het fonds zouden ten goede komen het restant der renten over 1832 en de renten over 1833, 1834 en 1835, tot een bedrag van 15.552 en 47.898 zoodat dus in totaal ƒ463,450 is toegestaan, waarvan niet gebruikt is ƒ43.550, zoodat van rijkswege ƒ419.900 is verstrekt1). Den 13 November 1824 schreef de directeur G. W. van lmhoff, tevens gouverneur der provincie, aan de provisioneele administrateurs van de Omme- lander kas om geld beschikbaar te stellen voor aankoop van pandbrieven, waarvoor Nederlandsche Werkelijke Schuld moest worden verkocht. Daarop werd de Koninklijke goedkeuring verleend. De Gouverneur vermeende, dat de Ommelander kas dienstbaar kon worden gemaakt aan de ondersteuning van de verrichtingen der Maatschappij. Uit deze bron werd steeds meer geput. Het bedrag was in Mei 1830 88.400, in Nov. 1835 104.700, het hoogste bedrag. Er kan worden aangenomen, dat het totale bedrag, dat op hypotheek kan zijn uitgezet in 1835 ongeveer 525.000 heeft beloopen. Het maximum aantal leden mag dus op ruim honderd worden geschat, daar de gemiddelde voor schotten volgens het nog bestaand register ongeveer 5000 hebben bedragen. 1) De renten zijn tot en met 1842 overigens goed gedaan aan het „Fonds tot aanmoediging der Nederlandsche Nijverheid”, welk fonds is opgeheven bij de wet van 9 Mei 1846, S. 33. Na 1842 is de rente gestort in ’s Rijks kas tot de aflossing van het laatste gedeelte in 1865.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Nederlandsche Hypotheekbank | 1915 | | pagina 74