van de verschillende provinciën is toegezonden, wordt vwropgesteld, dat men de landbouwers een voorschot wil geven op hun oogst om betere prijzen te kunnen afwachtenvoorts om gelden op den grond op te nemen, waardoor ook renteniers een goede geldbelegging kunnen vinden „en dezen, met de landeigenaars, welke gezamenlijk de hoofdklassen der bezitters in de maatschappij helpen uitmaken, door de bevordering van derzelver wederkeerige belangen op het naauwste aan elkander verbonden worden.” „De verbindtenis der landeigenaars als geldopnemers zoude tegenover de geldschieters, door middel eener tusschen deze tweederlei belanghebbenden staande magt, uit landeigenaars samengesteld, en van wege den Koning gesurveilleerd, zijn solidair.” De geldschieters zouden dus niet met den af zonderlijken geldnemer maar met deze tusschenmacht alleen te doen hebben voor de richtige nakoming der verplichtingen zouden de solidair verbonden landeigenaars moeten opkomen. Wat betreft het beleenen van den grond werd het West-Pruisische reglement, dat met de bovenvermelde algemeene bepalingen der Landschaften overeenstemt, gevolgd. Nieuw was de Hulpkas, welke zou strekken voor het geven van geld onder verband van den oogst en dat zoowel aan boeren-eigenaars als aan pachters. De goederen zouden in schuren moeten worden opgeslagen zóó dat zij behoorlijk konden worden geinspecteerd, de prijzen zouden worden geschat door een commissie en van de waarde 7/s worden beleend tot 1 4 dagen na den volgenden oogst als wanneer het voorschot uiterlijk moest worden terugbetaald. Dit voorstel is aan de Provinciale Staten van de verschillende gewesten in 1821 toegezonden maar niet gunstig door deze ontvangen. Toch kwam men er, althans in de provincie Groningen op terug in het volgende jaar na de oprichting bij K. B. van 28 Augustus 1822 der Maatschappij tot Bevorde ring van de Volksvlijt en de bestemming, welke bij de wet van 26 Augustus 1822 aan de Domeinen werd gegeven in het belang der volkswelvaart. Reeds den 1 2 September wendde zich de Gouverneur Van Imhoff tot den Koning om van die Maatschappij hulp te krijgen voor den boerenstand en den 16 November schreef hij aan Goldberg, dat daarvoor met eenige wijzi ging het Landelijk Crediet systema zeer goed kon dienen, vooral als de maatschappij voQr volksvlijt het geld verschafte. Na correspondentie over den aard van het Groningsch beklemrecht waar over de heer H. L. Wichers een zeer interessant verslag op verzoek van Goldberg opstelde, kwam men overeen dat de Maatschappij voor Volksvlijt de pandbrieven zou nemen, waarvan de rente werd gesteld op 4 °/o. Die pandbrieven bleven als in de Duitsche Landschaften men had blijkbaar van de veranderingen in dat opzicht in Posen reeds aangebracht geen kennis genomen opzegbaar met zes maanden opzegging. Vandaar dat men in

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Nederlandsche Hypotheekbank | 1915 | | pagina 71