beleeningsgrens tot 60 verhoogen, wordt ook bij onbeperkte aansprakelijk heid voor de eerste 50 in den regel voor de laatste 10 slechts het maatschappelijk vermogen, gaandeweg uit de overschotten gekweekt, aan sprakelijk gesteld. Bij de nieuwere Landschaften, vooral die in de laatste helft der 19e eeuw zijn ontstaan, beperkt men zich tot het recht der besturen om zoo noodig de verliezen om te slaan over de leden in evenredigheid tot het bedrag van ieders schuld en tot een maximum van een zeker aantal procenten (5 b.v.) van dat bedrag Naarmate de Landschaften meer reservefondsen hebben gevormd, wordt steeds meer op dat vermogen de nadruk gelegd en treedt de aansprakelijk heid der leden op den achtergrond. In de tweede plaats is van belang het beginsel, dat aanvankelijk werd aangenomen, n.1. dat de pandbrieven door de houders op een termijn van zes maanden, de kleine stukken zelfs onmiddellijk, konden worden opge zegd en daarvoor betaling kon worden gevorderd2). Dat beginsel, aange nomen om ze aantrekkelijker te maken, was in deft grond verkeerd, omdat de voorschotten, welke met behulp van het pandbrievengeld waren verleend, niet konden worden opgezegd, integendeel in het belang van den grondbe zitter, die zoo vaak was gekweld door de opzegging zijner hypotheek, voor zeer langen tijd onopzegbaar waren gemaakt. Moeilijkheden deden zich daarom voor b.v. in 1806, toen in oorlogstijd vele houders van pandbrieven hun geld terug verlangden en voor de Land schaften zelf een moratorium moest worden ingesteld. Ten aanzien van deze opzegbaarheid der pandbrieven had reeds de Land schaft te Posen in 1821 bij hare oprichting met dat stelsel gebroken en eenerzijds op het voorbeeld van de instelling te Celle (Hannover) die in 1790 daarmede was begonnen, de geleidelijke amortisatie van de leeningen door middel van annuïteiten ingevoerd, anderzijds de uitloting van pandbrieven tot een zelfde bedrag als op de leeningen werd afgelost in hare statuten opgenomen. Dit stelsel werd tusschen 1830 en 1840 geleidelijkalgemeen ingevoerd, vooral bij een conversie van pandbrieven tot het type in 1838 en 1839. Volkomen terecht werd daardoor het beginsel doorgevoerd, Zóó b.v. het Neues Statut der Landschaft der Provinz Westfalen. Volgens 19 is de Landschaft aansprakelijk voor kapitaal en renten der pandbrieven. Blijft zij in gebreke, dan kan een pandbriefhouder zich een der hypotheken van de Land schaft laten aanwijzen en cedeeren om daardoor tevreden gesteld te worden, indien de gevormde reservefondsen voor dat doel althans niet voldoende zijn. 6 37 schrijft voor, dat de leden tot 5 van hun oorspronkelijke schuld solidair aansprakelijk zijn voor eventueele verliezen van de Landschaft. 2) Büring legde op deze inwisselbaarheid zeer den nadruk, achtte ze onvermijdelijk om het vertrouwen in het fonds te vestigen.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Nederlandsche Hypotheekbank | 1915 | | pagina 67