toen de landbouwtoestanden vooruitgingen en vooral ook de Koning door een
waarborgfonds van 200.000 Reichsthaler, dat tegelijkertijd voor inkoop van
kleine pandbrieven van 20 tot 100 Thaler moest strekken, de zaak had
bevorderd. Toen ook begon het buitenland te koopen.
De economische gevolgen waren aanzienlijk.
Aanvankelijk was de rente der pandbrieven gesteld op 5%, voor de
kleine stukken op 6%, de repte der voorschotten op 9U 6%, zeker al
een groote verbetering, vergeleken met de vóór dien tijd bestaande toestanden.
Gaandeweg daalden deze renten eerst een half, later een tot anderhalf procent,
zoodat de rente der Silezische pandbrieven in 1776 was gedaald tot 4 la en
in 1788 tot 4%. Een groot aantal groot-grondbezitters was alleen door
dezen maatregel staande gebleven.
Twee zaken, van belang ook bij de bespreking van een soortgelijke
instelling in ons land, mogen nog hier worden aangevoerd.
Vooreerst de aansprakelijkheid van de leden der Landschaft.
Opmerkelijk is het, dat gaandeweg het gronddenkbeeld van de solidaire
aansprakelijkheid afbrokkelt. Men vindt dat verschijnsel in het credietwezen
steeds weer terug. Naarmate de nood wijkt, voorspoed en vooruitgang zich doen
bespeuren, treedt de behoefte aan vrijheid en zelfstandigheid van het individu
naar voren.
De onbeperkte aansprakelijkheid bracht ook groote bezwaren mede. De
vrijheid van den grondbezitter in het beheer van zijn goed, dat immers mede
voor alle schulden verbonden was, werd beperkt. De Landschaft werd er
door geleid ook bij stijgende grondprijzen vast te houden aan oude taxatie-
voorschriften en verleende te kleine bedragen. Tegelijkertijd werd de opneming
van meer kapitaal door de leden bemoeilijkt. De goederen der leden konden
bij wanbetaling door de Landschaft worden beheerd. Ook daarom werd
steeds nauwlettender toezicht gehouden op de besteding der geleende gelden.
Dit werd onaangenaam gevonden. Zoo ziet men gaandeweg tegenstand
komen tegen de onbeperkte aansprakelijkheid. Als de Landschaften de
länder uns unvermerkt alle unsere Papiere wegfischen, und uns durch uns selbst
ruinieren, t. a. p. 192.
Tegenwoordig geldt vaak de omgekeerde meening, zou men den uitvoer van kapitaal
tot plaatsing in het buitenland wel willen verbieden of onder scherpe overheidscontrole
willen stellen als zijnde nadeelig voor den Staat. In beide opzichten heerscht schro
melijke overdrijving. Alles hangt er van af, of de geldbeleggers goed en onpartijdig
worden voorgelicht en de risico’s verbonden aan beleggingen van verschillenden aard
juist schatten. Dat onderschatting van het risico van belegging in vreemde onder
nemingen en overschatting van dat verbonden aan belegging in Nederlandsche of
Indische zaken vaak is voorgekomen, zal niemand betwisten. Een eerlijke en knap
geleide financiëele pers is goud waard.