welken prijs de pandbrieven waren aan de markt gebracht. Bij de daling van den rentevoet vond de aflossing van hypotheken, die in een duurderèn tijd tot hooge rente waren afgesloten, menigvuldig plaats. Wel moeten de schuldenaren, binnen het tijdperk hunner leening aflossende, een zekere boete voor de vervroegde aflossing wegens renteverlies, etc. betalen, maar daardoor lieten zij zich bij een sterke daling van den rentevoet niet terughouden. Het gevolg was een sterke uitloting van pandbrieven van hooge rentetype, die vaak boven pari waren aangekocht, terwijl daartegenover dan slechts door hen opnieuw pandbrieven van lager type konden, worden verkregen. Een vrij snelle conversie dus. Kwam daar nu bij dat de veelvuldige uitlotingen niet nauw keurig werden nagegaan, zoodat niet tijdig de stukken voor inwisseling wer den aangeboden en ook doordoor renteverlies werd geleden, dan is het licht te begrijpen dat velen tegen dit stelsel hoe langer hoe meer bezwaar kregen. Een en ander gaf aanleiding aan verschillende banken, welke in dit tijdperk werden opgericht, om de verplichting tot uitloting van pandbrieven wanneer er aflossing op hypotheken plaats vond, uit de statuten te schrappen en de gelegenheid open te laten om ook door inkoop een voldoend aantal pandbrieven terug te nemen ten einde het totaal bedrag der uitgifte beneden dat van de hypotheken te houden. Het bedrag der aflossingen kon dan in den regel zonder dat uitgifte van nieuwe stukken daarvoor noodig was naast intrekking van oude, opnieuw op hypotheek worden uitgezet. Natuurlijk behielden zij zich de bevoegd heid voor om wanneer dit laatste niet meer op aannemelijken rentevoet, kan plaats hebben alsnog tot uitloting over te gaan. Dit stelsel vond bij de geld beleggers wel instemming. Van het nazien van uitlotingen was men af, schade bij vergissingen of nalatigheid in dit opzicht werd niet geleden. De banken bevonden er zich ook goed bij, zij verdienden bij het opnieuw uitzetten der aflos singen daarmede commissie zonder nieuwe kosten te maken voor de uitgifte van pandbrieven. Zelfs bi] verdere daling van den rentestand zooals b.v. in 1895 zich voordeed, behoefden de banken niet van haar gedragslijn af te wijken. Wel stegen de 4 °/0 pandbrieven destijds aanzienlijk boven pari tot 10272 en 1 03 °/o> en leden de banken bij den inkoop van deze pandbrieven verlies, hetgeen bij uitloting niet het geval zou zijn geweest, maar daartegen over stond het bovengenoemde voordeel, terwijl het uitblijven van uitloting door de pandbriefhouders op prijs werd gesteld en een günstigen invloed op de plaatsing van pandbrieven uitoefende. Hetzelfde stelsel werd bij de stijging, welke zich in den rentestand na 1895 geleidelijk deed kennen, nog geruimen tijd, zonder dat daartegen eenige bezwaren werden gemaakt, gevolgd. Wel moest het 372 type van pandbrieven gaandeweg worden verlaten en daalden de koersen daarvan tot 90 in 1907 maar het 68 7 Vgl. de lijst van koersen aan het slot van dit artikel.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Nederlandsche Hypotheekbank | 1915 | | pagina 129