belegging in de noodzakelijkheid kan komen om de stukken te realiseeren. Vrij
heid is in dit opzicht ook het beste beginsel. Het gezond verstand van de
directies zal spoedig den weg doen kennen langs welken vooruitgang op den
duur is te verkrijgen. Deze weg leidt echter niet langs voortdurend stijgende
provisies. Hier blijft het toch ook steeds ten slotte de vraag, niet wat enkele
commissionnairs in effecten, begeerig naar groote uitkeeringen, hunne clientèle
aanraden, maar wat zij adviseeren op grond van de werkelijke belangen dezer
cliëntèle. Reeds honderde malen is het gebleken dat effectenhandelaren, die
met dit laatste, het eenig goede beginsel, niet voldoende rekening houden,
na een kortstondig bloeitijdperk ten slotte den achteruitgang van hun bedrijf
moeten zien.
Telkens toch komen er wel tijdperken in de financieele verhoudingen,
waarin het blijkt welke beleggingen de beste zijn, de proef op de som van
de gegeven adviezen wordt dan geleverd en deze blijft lang bij het publiek
in herinnering. Bovendien wordt de geldbelegger hoe langer hoe meer door de
financieele pers en door de toezending van jaarverslagen in de gelegenheid
gesteld zichzelf op de hoogte te stellen en velen zien uitnemend hun eigen
belang in.
Wat nu brengt het belang van den pandbrief houder mede? Te dien aan
zien hebben zich in de laatste jaren verschillende beschouwingen voorgedaan.-
De voortdurende rijzing van den rentestand na 1896 hééft de koersen van
allerlei fondsen doen dalen en ook die der pandbrieven. Fondsen met hoogere
rentetypen zijn uitgegeven. Op de 3% fondsen volgden de 372%, de 4
de 4f| thans de 5 °/o. Waardedaling van de oude, lage rentedragende
stukken was overal op groote schaal te zien, overal vernam men de klachten
daarover en vaak voorstellen tot verbetering zoowel ten aanzien van de staats
fondsen als ten opzichte van pandbrieven en dergelijke obligatiën.
Tusschen 1879 en 1896 was de daling van den rentestand aanleiding tot
rentevermindering bij de uitgifte van leeningen en tot conversie van leeningen
in andere van lager rentetype. De gevolgen voor de kapitaalbeleggers waren
zeer onaangenaam. Somwijlen ontstond strijd over de bevoegdheid om
leeningen te mogen converteeren. Ook bij de houders van pandbrieven deden
zich moeilijkheden voor. Aanvankelijk toch werd nog algemeen de regel
gevolgd dat de hypotheken van een of eenige opeenvolgende jaren een serie
vormden tegen welke een evengroot bedrag aan pandbrieven van een bepaalden
rentevoet werden uitgegeven. Had een aflossing van hypotheken plaats dan
werden deze aflossingen gereserveerd om een of tweemaal per jaar te worden
gebruikt tot aflossing van hetzelfde bedrag aan pandbrieven van dezelfde
serie. De billijkheid bracht mede deze aflossing door middel van uitloting te
doen plaats vinden, de uitbetaling vond dus a pari plaats onverschillig voor
67