schotten moet vaststellen, zooveel mogelijk gekeerd. Een ander, niet minder
krachtig middel daartegen is gelegen in de steeds zich uitbreidende open--
baarheid, welke de directies van hypotheekbanken in hunne jaarverslagen
huldigen.
Ook de kundigste Jeider van eenig bedrijf staat aan vergissingen bloot.
De meest voorzichtige directies maken hunne fouten. Niemand zal op grond
daarvan aan instellingen, welke op goeden grondslag berusten, het vertrouwen
ontzeggen. Steeds meer nu dringt het bewustzijn door, dat het in het belang
van dat vertrouwen zelf is wanneer het geheele beleid in de jaarverslagen
open en bloot met goede en kwade zijden ter beoordeeling wordt gegeven
aan het publiek en van degenen, die deskundig het publiek voorlichten. De
uitkomsten van gedwongen of vrijwillige verkoopingen van onderpanden, met
de geschatte waarde daarvan, worden reeds in verschillende verslagen opge
nomen. Daarin ligt wel de sterkste prikkel om zich niet door tijden van
geldruimte tot gevaarlijke zaken te laten verleiden. De last, dien het einde
moet dragen, wordt ten slotte toch steeds zichtbaar.
Het is aan te nemen, dat ook wanneer ze hier of daar een enkele maal
zal zijn voorgekomen, van ongezonde prikkeling der bouwnijverheid bij de
hypotheekbanken in het algemeen niet kan worden gesproken en zij zich
hebben beperkt tot haar taak: voor den bouw van huizen, waarin dus een
kapitaal gedurende vele jaren wordt vastgelegd, het vereischte crediet op langen
termijn met behoorlijke overwaarde der onderpanden te verschaffen. Zij
hebben daardoor de gelegenheid verschaft dat honderde millioenen aan den
bouw van woningen konden worden ten koste gelegd en ook hier de kapitalen
van allerlei grootte konden samenvloeien in die bedragen en in die plaatsen,
waar ze nuttig konden worden besteed.
Op veel grooter schaal is daardoor de economische werking van de hypotheek
banken dezelfde als die van de voorschotten ingevolge de woningwet zijn geweest
en nog zijn, nl. dat zij aan de bevrediging van de behoeften aan woning in
ruime mate zijn tegemoet gekomen en door de onderlinge mededinging de
voorwaarden zoo weinig mogelijk drukkend hebben gemaakt.
Toch neemt dit niet weg dat met tijden, waarin de pandbrieven gemak
kelijk plaatsing vonden en daardoor de banken blij waren met 1 /o commissie
bij het sluiten der leening en met een rentemarge voor de hypotheken van
1/i tot andere tijden hebben afgewisseld, waarin de pandbrievenuitgifte
stokteslechts lage koersen konden worden verkregen, het beschikbare kapitaal
uiterst schaarsch was tegenover de vraag der bouwnijverheid en deze daardoor
somwijlen gedwongen werd 2 commissie bij de sluiting der leeningen te betalen
en zich een rentemarge boven de pandbrievenrente van Hs% of soms meer
moest laten welgevallen. Hieruit blijkt weer hoezeer de hypotheekbanken het
50