tegen gemiddeld 8,376.000 op landelijke eigendommen door de hypotheekban-
l^gu is beleend op gebouwd 48.01 5.300 zou men. mdien deze .verhouding, wat
als ruwe benadering is te beschouwen, ook voor het geheele bedrag der uit
staande leeningen wordt aangenomen, komen tot het gevolg dat ongeveer 1 5 /o
der beleggingen van hypotheekbanken berusten op landelijke eigendommen
en 85% op gebouwde.
Bij een totaal bedrag op 31 December 1914 van ruim 500 millioen komt
dit neer op 75 millioen op landelijke eigendommen en 425 millioen op gebouwen.
Een andere berekening is opgemaakt op grond van de jaarverslagen der
hypotheekbanken welke de bedoelde onderscheidingen opnemen. Daarbij zijn de
afzonderlijke cijfers in enkele verslagen opgenomen over de belegging op
bouwterrein gerekend onder gebouwen, voorts die op onderpanden, in hoofdzaak
ongebouwd onder de landelijke eigendommen, die op onderpand in hoofdzaak
gebouwd onder de huizen, terwijl de cijfers waarbij vermeld is, dat het onder
pand uit landelijke eigendommen en gebouwen bestaat voor de helft voor de
eene en voor de helft van de andere groep zijn gerekend.
Het totaal bedrag voorkomende in 34 jaarverslagen over 1914 beloopt
47.784.471 op landelijke eigendommen
284.152.866 huizen
te zamen ƒ331.937.337
De verhouding is hierbij 1 4.4 op landelijke eigendommen 85.6 /o op huizen,
welke cijfers vrij nauwkeurig met de bovenstaande gegevens overeen komen.
Hieruit blijkt, dat de beteekenis van de hypotheekbanken vooral moet
worden gezocht in de beleening van huizen. Enkele banken hebben bijna
geen leeningen op ongebouwde eigendommen. Anderezooals de Nationale
en de Nederlandsche daarentegen meer, de eerste in 1914 29.7 o harer be
leggingen. de laatste 26.6%. Het is vooral echter de beleening van huizen,
welke van het grootste belang is gebleken bij de toeneming van de bevolking. In
de laatste vijftig jaren is deze zeer aanzienlijk geweest. Op 31 December 1859
was het aantal inwoners 3.309.128, op 31 December 1913 6.212.701. Volgens
de volkstellingen was het aantal bewoonde huizen in 1859 542.395, in 1909
1.020.556. Vooral is het geweest de geweldige groei van de steden, welke
in dit tijdperk het kenmerk is geworden van de verandering in de verspreiding
van de bevolking. Tal van kleine gemeenten zijn uitgegroeid tot belangrijke
plaatsen, de groote stedén hebben een aanzienlijken aanwas der bevolking gekregen.
Voor het behoorlijk onder dak brengen van dezen aanwas hebben de
hypotheekbanken een groote beteekenis gehad en hebben ze nog. Dit, zoowel
hier te lande als in andere rijken, zooals Duitschland, waar hetzelfde verschijnsel,
dikwijls op nog veel grootere schaal, kan worden waargenomen. Reeds spoedig