de pas opgerichte in Nederland werkende hypotheekbanken met dit stelsel krachtig begonnen. Van 1861—1864 sloot dfe Nationale Hypotheekbank 64 leeningen voor vast op zekeren termijn of met gelijke jaarlijksche aflossingen tot een bedrag van ƒ773.800, tegen 626 leeningen met annuïteiten tot een bedrag van ƒ5,504,500. De overeenkomstige cijfers van de Rotterdamsche Hypotheekbank van 1864—1868 zijn 32 met 221.400 tegen 424 annuïteits- leeningen met ƒ3.110.700. Daartegenover stelle men nu de cijfers van 1914. De Rotterdamsche Hypotheekbank doet in haar verslag geene mededeelingen over den aard harer leeningen. De Nationale vermeldt echter dat in 1914 van de 290 leeningen geen enkele annuïteitsleening is gesloten en onder het totale bedrag van 4479 leeningen, groot 46.255.043.1 35 slechts 57 annuïteitsleeningen voorkomen tot een bedrag van 7 7 2.7 3 5.635. Geheel in overeenstemming zijn de ervaringen bij andere hypotheekbanken. De Nederlandsche Hypotheekbank sloot in 1914 630 leeningen waarvan geen enkele annuïteitsleening terwijl van de 6351 uitstaande leeningen groot 29.159.474.54 slechts 138 annuïteitsleeningen zijn tot een totaal bedrag van 220.877.80. Deze beide laatste instellingen, welke zooals nader, blz. 47, zal blijken, in ver gelijking met de andere een groot aandeel in de beleening van landerijen hebben, maken dus van het annuïteitsstelsel in de laatste jaren geen of uiterst weinig gebruik1). Vooreerst blijkt het uit de aanvragen welke bij de hypotheekbanken inkomen, dat ook de eigenaars van landelijke eigendommen op annuïteits leeningen geen prijs stellen. Uiterst zelden wordt in de rubriek: op welke wijze wenscht de aanvrager zijn schuld af te lossen achter het onderdeel annuïteit een toestemmend antwoord geplaatst. Men wenscht of aflossing met gelijke jaarlijksche bedragen of wel aflossing na een zekeren tijd ineens. De landbouwende bevolking is van de wonderbaarlijke werking der samengestelde intrestrekening niet overtuigd. Een tweede ervaring, welke wordt opgedaan, is deze, dat na een z^ker aantal jaren de annuïteit te hebben betaald en op deze wijze een zeker bedrag te hebben afgelost, vele debiteuren een andere wijze van voortzetting hunner leening vragen. Ook dit is te begrijpen. Aan vankelijk is bij een annuïteitsleening de aflossing zeer gering. Wie een leening sluit op den rentevoet van 4V2 voor 60 jaar lost bij een annuïteit van b.v. 4.85 het eerste jaar slechts 0.35 °/0 van zijn schuld af; Daarentegen zal in het zestigste jaar de rente van het nog verschuldigde bedrag uiterst gering zijn en het bedrag der annuïteit dus bijna geheel aflossing zijn. 42 1) Gaat men de cijfers der hypotheekbanken na, die een overzicht geven van den aard harer leeningen dat treft men overal hetzelfde verschijnsel aan.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Nederlandsche Hypotheekbank | 1915 | | pagina 103