zwang was, spitst onze kritiek zich toe op de volgende onderdelen: - Het beleid kan slechts slagen door een samen optrekken van het Rijk, locale overheden en bedrijfsleven. Signalen dat deze samenwerking niet tot stand komt, zijn nu al aanwezig. Zo zal het bedrijfsleven pas bereid zijn tot investeren als zeker heid bestaat omtrent de realisatie van infrastructurele voorzieningen. Met name het tijdig op peil brengen van het openbaar vervoer wordt van diverse kanten met scepsis bezien. Lagere overheden zullen het beleid pas nader vorm willen geven als zij van de benodigde financiële middelen verzekerd zijn. - Op dit moment ontbreekt nog een behoefte raming. Wij menen dat de vraag naar B-locaties in de definitie van de overheid zal overheersen. Een groot deel van het bedrijfsleven - denk bijvoorbeeld aan de groeiende sector van commer ciële dienstverlening - heeft zowel behoefte aan aansluiting op het wegverkeer als op het openbaar vervoer. Hierbij kan men een vergelijking trekken met buitenlandse top-locaties waar het mogelijk is een relatie snel te bereiken omdat hij “om de hoek” gevestigd is. Willen wij in Nederland een concur rerend alternatief bieden met onze verspreide locaties dan moet, om het onproduktieve woon werkverkeer uit te bannen, uitstekend openbaar vervoer binnen handbereik liggen, terwijl boven dien het zakelijk verkeer vrij baan moet krijgen door een directe aansluiting op een goed wegennet. - Een voorbeeld van het restrictieve beleid ten aanzien van de automobiliteit, is het te voeren parkeerbeleid. Getracht zal worden dit te realiseren via een verhoging van de parkeemorm tot 1 parkeerplaats per 250 m2 bruto vloeroppervlak, en zelfs hoger. De NEPROM, die het merendeel van de projectontwikkelaars vertegenwoordigt, heeft al aangegeven dat, op deze basis, investeerders niet bereid zijn dit beleid te volgen. Deze normen die nu al door gemeenten worden gehanteerd, worden als veel te stringent ervaren. Bovendien menen wij dat het beperken van parkeermogelijk- heden pas de beoogde uitwerking kan hebben na het realiseren van een zeer hoogwaardig openbaar vervoer. Dit laatste is pas op termijn te realiseren. i Wij onderkennen uiteraard dat het milieu aspect veel aandacht verdient en dat van Overheids wege ook steeds meer krijgt. Dit blijkt onder meer uit het feit dat het terugdringen van vermijdbaar woon/werkverkeer een der uitgangspunten voor de VINEX vormt. De invloeden van Overheids- milieubeleid op de vastgoedmarkt strekken echter verder, met name waar het milieuvergunningen en bodemsanering betreft. Omdat de Hoge Raad het standpunt van de landsadvocaat “de vervuiler moet betalen” slechts in één geval heeft gehonoreerd, beraadt de Overheid zich thans op andere maat regelen om de kosten te verhalen. Dit heeft grote (rechts)onzekerheid voor de eigenaren van grond en gebouwen tot gevolg. Het is dan ook van het grootste belang dat snel duidelijkheid omtrent hun rechtspositie bij vervuiling respectievelijk sanering wordt geschapen. 1 Dat door het steeds groeiend overaanbod in de kantorenmarkt vooral de leegstand op B- en C- locaties - in de traditionele definitie - toeneemt ligt voor de hand. De huurprijsontwikkeling in de meeste regio’s blijft hierdoor onder de maat. Wij vrezen dat het overheidsbeleid op de markt van kantoorruimten negatieve gevolgen kan hebben. Er bestaat thans een aanzienlijke voorraad ruimten op, in de visie van het Rijk, verkeerde locaties. Het gevaar bestaat dat de waarde en gebruik van objecten op die locaties op langere termijn wordt aangetast. Wij verwachten niet dat in korte tijd het overaanbod kan worden verkocht en verhuurd. De markt zal in de komende jaren aanhoudend te ruim zijn. Een aanpassing binnen de groep aanbie ders van kantoorprojecten is dan ook onafwendbaar. VERSLAG VAN DE DIRECTIE

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Friesch-Groningsche Hypotheekbank / FGH Bank | 1990 | | pagina 12