Wij verwachten dat in de komende tijd de bouw in de vrije sector zich zal beperken tot de bouw van woningen door particulieren en dat de bouw van premiekoopwoningen zich vrijwel geheel zal richten op de premie A-woningen. Ook daar zijn de problemen echter groot omdat de hoge rente het voor de vragers met een modaal inkomen moeilijk maakt een 100%-financiering te verkrijgen. Bovendien worden potentiële vragers afgeschrikt door het feit dat de subsidie (nog) niet op de volgende koper kan worden overgedragen, hetgeen de latere doorverkoop uiteraard nadelig beïnvloedt. De belangstelling voor premie B-woningen is vrijwel nihil. Dit mag geen verwondering wekken, als men bedenkt dat bij een koopsom van ca. 170.000,-en een rentestand van 12% vooreen 100%-financiering een bruto jaarinkomen vereist is van ten minste 70.000,-. De situatie op de woningmarkt heeft er-gelukkig-niettoe geleid dat de nederlanders minder belangstelling voor een eigen woning zouden hebben gekregen. Het zou een goede zaak zijn indien de overheid de voorwaarden zou scheppen waardoor deze belangstelling zou culmineren in effectieve vraag. Wij denken in dit verband aan het opheffen van verkoopregulerende bepalingen van gemeenten, afschaffing c.q. versoepeling van de voor nieuwbouw geldende 'wenken en voorschriften', handhaving van onbeperkte renteaftrek voor leningen die 100% van de aankoopsom c.q. de actuele waarde niet te bovengaan, afschaffing van de overdrachtsbelasting en de mogelijkheid van een vlottere afwerking van bestemmingsplannen ten einde de rentefactor in de kostprijs van nieuwbouwwoningen omlaag te brengen. Daarnaast zal een factor van belang worden dat de nederlanders er geleidelijk aan zullen (moeten) wennen dat ook 'betaalbaar'wonen een groter deel van het besteedbaar inkomen vergt. In hoeverre de prijsdaling van bestaande woningen tot een niveau beneden dat van de stichtingskosten van vergelijkbare nieuwbouw een verdere daling zal afremmen, moet worden afgewacht. In de markt voor exploitatie-woningen blijft de spanning in de verhouding tussen de huuropbrengst en de kosten bestaan. De uitweg door verkoop van deze woningen aan huurders c.q. bij leegkomen aan derden wordt door gemeentelijke maatregelen sterk bemoeilijkt, doch niet geheel afgesneden. Wij achten dit verheugend, vooral omdat in het verleden duidelijk is geworden dat eigen woningbezit, ook van voormalige huurwoningen, de kwaliteit van het woningbestand ten goede komt. Een goede zaak is dat werd bereikt dat potentiële huurders en potentiële kopers van deze woningen thans vrijwel overal een gelijke behandeling ten deel valt, zodat bedoelde verkoopmogelijkheid niet geheel wegvalt. Hoewel de conjunctuur uiteraard zijn invloed doet gelden op de vraag naar kantoorruimte mag er toch van een redelijke verhuurbaarheid, echter tegen een stabiliserend huurniveau, worden gesproken. Bij de kantorenmarkt ligt het accent nog steeds op de grote steden (met Utrecht als uitgesproken sterke gemeente) en verder op de zgn. groei steden als Almere, Houten, Nieuwegein en Zoetermeer. In de grote steden is daarbij, mede onder invloed van de verkeerscongestie, een beweging waar te nemen vanuit de binnenstad naar de stadsrand. Institutionele beleggers vertonen een goede belangstelling, waarbij de vraag zich richt op 'A-one' locaties; zekerheden zoals goede lang lopende huurcontracten en minimaal onderhoud zijn daarbij

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Friesch-Groningsche Hypotheekbank / FGH Bank | 1981 | | pagina 16