verslag van de raad van bestuur
9
inleiding
In 1975 werden de zwakke plekken in de Nederlandse economie
alom zichtbaar. Het werd duidelijk, dat wij niet alleen met een
tijdelijke conjuncturele terugval, doch tevens met een aantal
structurele problemen te kampen hebben, die niet, dan wel eerst
in de loop van jaren kunnen worden opgelost. Het meest
markant blijkt het scheefgroeien van onze economie uit de
verdere stijging van de arbeidsinkomensquote tot 95,5%; hierbij kan
geen sprake zijn van een rendabel bedrijfsleven.
Ondanks de vrij algemene economische misère heeft ons bedrijf
als totaal een zeer gunstig jaar doorgemaakt. Wij menen dat dit het
gevolg is van de samenstelling van ons diensten- en goederen
pakket, dat, zoals ook in de afgelopen jaren het geval bleek te zijn,
goed ligt in het economische krachtenveld. Uiteraard is dit geen
pure toevalligheid; het is immers de eerste taak van een onder
nemer zich te bezinnen op de toekomstige vraag naar diensten en
producten; dit kan slechts door tijdig de tekenen des tijds te
verstaan.
In het verleden hebben wij dit gedaan door ons met handhaving
van het orthodoxe hypotheekbankbedrijf te gaan interesseren in de
ontwikkeling, exploitatie en verkoop van vastgoed. Wij konden
hierbij gebruik maken van de in ons bedrijf aanwezige middelen en
kennis. Het opbouwen van een goed geselecteerde vastgoed-
portefeuille verschafte ons een buffer tegen de voortschrijdende
inflatie, één van de ernstigste kwalen, waaraan een economie kan
lijden. De verdere uitbouw van onze activiteiten had steeds tot
doel ons hoofdbedrijf te steunen. Zoveel mogelijk trachtten wij
daarbij van onze eigen kennis gebruik te maken; waar deze
ontoereikend was gingen wij over tot joint-ventures met andere
bedrijven. Zo hebben wij op vele raakvlakken met andere bedrijven
samenwerkingsverbanden.
Dit beleid maakte het ons mogelijk vele activiteiten te kunnen
verrichten en overzien met een betrekkelijk klein, uiteraard hoog
gekwalificeerd, personeelsbestand. Hierdoor zijn wij relatief weinig
loonkostengevoelig en kunnen sneller de bakens verzetten.
Wij hebben door de jaren heen ernstige kritiek uitgeoefend op het
door de overheid gevoerde huur- en subsidiebeleid. Door dit beleid
ontstond een additionele vraag naar woonruimte, waardoor de
reële koopkrachtige vraag steeds meer werd versluierd.
Twee krachten werden hierdoor opgeroepen: aan aanbodszijde een
overcapaciteit in de bouw, aan de vraagzijde een onderwaardering
van het woongenot.
Het scheefgroeien werd in de afgelopen jaren mede versluierd door
additionele vraag ten gevolge van reële inkomensverbetering; nu
de groei er uit is, worden wij hardhandig met een structurele
overcapaciteit in de bouw geconfronteerd.
De regering is zich er inmiddels van bewust geworden, dat ons