Het financieringsbedrijf
In het begin van het verslag hebben wij gewezen op de voortdurende
krapte op de kapitaalmarkt als gevolg van conjuncturele
spanningen. In de renteontwikkeling van de dit jaar aangetrokken
middelen kwam dit zeer duidelijk tot uiting. Werden in januari
n°g 7% pandbrieven uitgegeven, einde maart trad een verdere
stijging van de kapitaalrente op. In augustus overschreed de rente
op de kapitaalmarkt de 8%. Met de uitgifte van pandbrieven
volgden wij de markt. Vanaf 18 augustus 1969 gaven wij 8%
kortlopende pandbrieven af; aan het einde van het jaar tegen de
koers van 99y%
In het afgelopen jaar werd aan hypothecaire leningen gesloten voor
een bedrag van 171 miljoen, terwijl voor 109 miljoen aan
aflossingen werd ontvangen. Het bedrag aan ingehouden depots
vertoonde een stijging van 10 miljoen einde 1968 tot 33 miljoen
aan het einde van het afgelopen jaar.
Onze debiteuren voldeden in het algemeen goed aan hun
verplichtingen. Bij 28 leningen moest tot executie van het onderpand
worden overgegaan, waarbij in alle gevallen de opbrengst der veiling
onze vordering dekte.
Statutenwijziging
In de loop van het kalenderjaar vond een belangrijke statuten-
wijziging plaats. Ons bedrijf heeft hierbij het zeer belangrijke
besluit genomen om door uitgifte van certificaten iedere aandeel
houder gelegenheid te geven een ter beurze genoteerd stuk te
verkrijgen. Bij het voortschrijden van de internationale integratie
zien wij dit als een belangrijk pluspunt. Deze stap zal op langere
14
termijn tot gevolg hebben dat het niet-volgestorte aandeel verdwijnt.
Wij achten dit voor ons bedrijf gewenst, aangezien in de andere
EEG-landen een dergelijk aandeel onbekend is. Het werken met een
procentueel gering gestort kapitaal en een verhoudingsgewijze veel
grotere obligo-verplichting, achten wij op den duur niet passen
bij het karakter en de omvang van ons bedrijf.
Ontwikkeling van vast goed
In een maatschappij, waarin de behoefte aan vast goed zich
geleidelijk en volgens een vertrouwd patroon wijzigt, zal de overheid
slechts in beperkte mate regelend behoeven op te treden in het
bouwproces.
In het recente verleden hebben wij als het ware een explosie van de
behoefte aan nieuw onroerend goed meegemaakt. Door velerlei
oorzaken ontstond plotseling een bovenmatige kwantitatieve
behoefte aan nieuwe woonruimte en aan nieuwe en grote bedrijfs-
en kantoorobjecten. De overheid reageerde door op allerlei gebied
regelend in te grijpen met stringente gebods- en verbodsbepalingen.
Inmiddels is onze maatschappij vertrouwd geraakt met verschijnselen
als tempoversnelling en schaalvergroting. Dit heeft onder meer tot
gevolg dat zich in de geaardheid van de opstelling van overheid en
bedrijfsleven jegens elkander in de sector van ontwikkeling van vast
goed een wijziging voltrekt. Zo wordt in de memorie van antwoord
van de ‘wet op de ruimtelijke ordening’ gezegd: ‘dat de uiteindelijke
gedetailleerde vorm van het bestemmingsplan eerst wordt bereikt
bij de uitwerking van het plan en wel in overleg tussen de bouwheer,
de architect, de gemeentelijke stedebouwkundige en het gemeente
bestuur’.