zijn van de kapitaalmarkt - waaronder wij alle be
drijven, die bij de bouwnijverheid zijn betrokken,
rekenen - voor onereuze consequenties worden ge
steld.
Deze situatie vormde de oorzaak van het feit, dat
wij onze hoofdtaak, het toevoeren van een constante
stroom kapitaal voor financiering van de private
nieuwbouw, ook in het afgelopen jaar niet voldoen
de konden vervullen.
Hoewel de groei van onze hypothecaire portefeuille,
die het vorige jaar tot stilstand was gekomen, netto
circa ƒ20 miljoen bedroeg, moet deze groei als te
gering worden beschouwd. De handhaving van de
private bouwactiviteit hangt in hoofdzaak af van
een constante kapitaalaanvoer. Voor de stabilisatie
van deze bouw op hoog niveau zijn evenwichtige
verhoudingen op de kapitaalmarkt noodzakelijk.
Een juiste conjunctuurpolitiek, gepaard aan het
opvoeren van de besparingen, is hiervoor een eerste
vereiste.
Voor onze ontwikkelingsprojecten werkt een sterke
fluctuatie van de kapitaalrente risicoverhogend
het maakt de uitkomsten daarvan wisselvallig. Is
de rentestand bij verkoop of in exploitatie nemen
van het voltooide project laag, dan zal een ont
wikkelingsproject gewoonlijk met winst kunnen
worden afgesloten. Beweegt de rentestand op het
moment van gereedkomen zich op een hoog niveau,
dan kan een project wel eens verlies opleveren. De
rentevoetrisico’s maken bij ontwikkelingsprojecten
slechts een onderdeel uit van het totale pakket
van onzekerheden bij de stichting van onroerend
goed.
Een hoge rentestand heeft vanzelfsprekend ook
consequenties voor de exploitatie van woningen en
bedrijfspanden. Niet alleen bij de totstandkoming
van de objecten, maar ook tussentijds bij verlenging
van de van tijd tot tijd aflopende hypothecaire le
ningen.
In de jaren na de oorlog werd het woningbeleid van
de regering tot speelbal van de politiek gemaakt.
Hoewel het kwantitatieve woningtekort, landelijk
bezien, is verdwenen (in sommige lokale markten en
daarbinnen voor bepaalde categorieën woningen is
dit niet het geval)is de verdeling van de woonruimte
onder de bevolking allerminst optimaal. In het ver
leden hebben wij herhaaldelijk betoogd, dat er een
principiële verandering zou moeten komen in het
huur- en subsidiebeleid, willen wij eindelijk verlost
worden van het euvel der woningnood. Om dit te
bereiken is een duidelijk doelgericht beleid nodig,
waarbij de regering zich dient uit te spreken over de
vraag óf en, zo ja, aan wie na de terugkeer tot nor
male verhoudingen op de woningmarkt huursub
sidie gegeven zal worden. Hierover bestond in het
verleden bij de opeenvolgende kabinetten een grote
verscheidenheid van meningen, waarbij het feit, dat
meestentijds de opvattingen niet werden uitge
sproken, de contouren van het beleid bijzonder
schimmig maakten. Vooral voor degenen, die bij de
exploitatie en financiering van onroerend goed zijn
betrokken, is deze onzekerheid op termijn niet aan
vaardbaar.
De tegenwoordige Minister van Volkshuisvesting
heeft thans duidelijk gesteld, dat in de toekomst
subsidiëring uitzondering moet zijn, zodat - afge
zien van de sociaal zwakkeren - ieder na afloop van
een overgangsperiode de economische huur van
zijn woning zal moeten betalen.
Indien dit beleid in de loop van dit jaar door het
HET WONINGBELEID VAN DE OVERHEID