Verslag van de directie over het boekjaar 1966 Hoewel in 1966 de welvaart in ons land opnieuw steeg door de groei van de produktie, was de ont wikkeling in vele opzichten toch zorgelijk. Doordat er in allerlei vormen steeds groter wissels op de toe komstige bronnen van onze welvaart werden ge trokken, ontstond een overbesteding welke tot een aanmerkelijke geldontwaarding en een betalings balanstekort leidde. Men hoort van sommige kanten de opvatting ver kondigen, dat de economische ontwikkeling in 1966 gekarakteriseerd moet worden als een conjunctuur- verstoring door een tijdelijke overbesteding, die haar hoogtepunt reeds achter de rug heeft, zodat een politiek van koopkrachtinjecties mogelijk en nood zakelijk is. Naar onze mening zou een dergelijke poli tiek de werkgelegenheid op langere termijn in gevaar brengen. Doordat de actuele consumptie te snel werd opgevoerd is niet alleen onze concurrentie positie ten opzichte van het buitenland moeilijker komen te liggen, doch wordt tevens de kapitaalvor ming in ons land in haar wortels aangetast. In de jaren 1965/66 werd de conjunctuur politiek ondergeschikt gemaakt aan een structuurpolitiek, die onze macro-economische mogelijkheden over schatte. Er trad een verschuiving in de besteding van het nationale inkomen op ten gunste van de consumptie en de collectieve sector, waardoor de in vesteringen ten behoeve van het bedrijfsleven onder druk kwamen te staan. Het zijn juist deze investerin gen, die de bron moeten zijn van onze toekomstige welvaart of anders gezegd de werkgelegenheid op langere termijn. Doordat aan de overheidsinveste ringen paal noch perk werd gesteld en de budget- politiek, in plaats van dienstbaar te zijn aan de con- junctuurpolitiek, averechts werkte, kwamen de ka pitaal- en geldmarkt onder hoge druk te staan. Zo steeg in ons land de rentevoet voor staatsobliga ties tot 7%, welke rentestand veel hoger was dan ooit te voren was voorgekomen; historisch bedroeg deze rentevoet gemiddeld omstreeks 4% en in vroeger jaren is zij zelfs onder de meest gespannen omstandigheden nimmer boven 6 uitgekomen. In de particuliere sector zullen bij een verantwoorde bedrijfsvoering investeringsbeslissingen afhankelijk worden gesteld van financieringsmogelijkheden, waarbij het rendement van de investering in meer of mindere mate mede bepaald wordt door de hoog te van de kapitaalrente. De vraag of men al of niet tot een investering overgaat wordt in het bedrijfs leven dus aan liquiditeits- en rendementscriteria ge toetst. Geheel anders ligt dit bij de overheid; investerings- en financieringsbeslissingen zijn hier niet gekop peld. Toen in 1966 bleek, dat de kapitaalmarkt niet voldoende ruimte bood voor de aangegane inves- teringsverplichtingen van de lagere overheden, wer den deze verder gefinancierd met korte kredieten; aan het einde van 1966 had de kortgeld-financiering van de lagere overheid reeds ruim de 2 miljard overschreden. De consolidatie van deze schuld zal, evenals in 1957 het geval was, een aantal jaren ver gen. Op een deel van onze toekomstige besparingen is derhalve reeds beslag gelegd, waardoor ook voor de toekomst de ruimte op de kapitaalmarkt is inge perkt. Naar onze mening bevinden wij ons thans op een tweesprong. Ofwel wij blijven voortgaan op de weg van de laatste jaren met het overschatten van onze macro-economische mogelijkheden en met het on geremd laten stijgen van de consumptie en de voor zieningen in de collectieve sector, in welk geval wij ongetwijfeld zullen terechtkomen in een economi- l3 ALGEMEEN

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Friesch-Groningsche Hypotheekbank / FGH Bank | 1966 | | pagina 20