^■1 weging, dat dit aanmerkelijk in waarde zou gaan stij§eHj flauwde sterk af. Hierbij was ook van in vloed, dat het oplopen van de rentevoet voor lenin gen het langdurig aanhouden van speculatieve ob jecten - die in hun exploitatie meestal slechts een gering rendement opleveren in verhouding tot hun prijs bepaald bezwaarlijker maakte. Wel bleef er een gestadige vraag naar onroerend goed als belegging bestaan van de zijde van beleg gers op lange termijn, die met het oog op alle denk bare eventualiteiten een gespreide belegging wen sen en daarom ook een deel van hun vermogen in onroerend goed vastgelegd willen zien. Hun vraag naar onroerend goed als belegging is minder afhan kelijk van veranderingen in de rentevoet voor lenin gen, aangezien hun vraag berust op de overweging dat onroerend goed misschien weliswaar slechts een bescheiden rendement biedt, maar in bepaalde op zichten toch een bijzondere zekerheid voor de toe komst geeft. Dat onroerend goed op de lange duur een zekere mate van waardevastheid zal hebben, is in deze een belangrijk beleggingsmotief. Over het geheel genomen is dus het beeld geweest, dat onge zonde excessen uit de onroerend-goed-markt ver dwenen, zodat zij kalmer en gezonder werd. De laatste jaren zijn in ons land vastgoedfondsen tot een grotere ontwikkeling gekomen, als een col lectieve beleggingsvorm voor onroerend goed. Vooral voor kleinere beleggers biedt dit een moge lijkheid ook met een bescheiden vermogen reeds een deel daarvan in onroerend goed te beleggen. Zij kunnen daardoor op kleine schaal eenzelfde sprei ding van hun vermogen over de drie hoofdtypen van belegging - rentedragende leningen, aandelen en onroerend goed - in de praktijk brengen als voor grote beleggers mogelijk is, zonder de tussenkomst van collectieve beleggingsvormen. In beginsel voorzien vastgoedfondsen dus in een gezonde behoefte van beleggers. Doordat zij een belegging bieden, die hen goed aanspreekt, maken zij het sparen nog aantrekkelijker. Intussen fluctueert de belangstelling van vele be- leggers voor aankoop van participaties in vast goedfondsen, naar gelang van wisselingen in de stemming over waardevooruitzichten van onroe rend goed en ook naar gelang van de ontwikkelin gen in andere sectoren van de kapitaalmarkt. Zo hebben verscheidene vastgoedfondsen ondervon den, dat de vraag naar hun participaties in 1962 en 1963 en in het begin van 1964 zeer groot was, en toen vrij plotseling midden in 1964 ophield. Dit viel samen met de stijging van de rentevoet op de leningmarkt. Hier zal een rol gespeeld hebben dat de kring van beleggers, die bij een lage rente op de leningmarkt de voorkeur gaf aan vastgoedpartici- paties, ten gevolge van de stijging van deze rente belegging in obligaties en pandbrieven heeft ge zocht. Deze wisselvalligheid in de plaatsing van nieuwe participaties brengt de bestuurders van vastgoed fondsen in een moeilijk parket. Om voor hun parti cipanten de beleggingen in onroerend goed zo voordelig mogelijk te verwerven, is het wenselijk dat zij reeds bij de stichting van objecten daarin belang nemen. Het verwezenlijken van bouwobjecten vergt echter jaren. Als de plaatsing van nieuwe par ticipaties volgens verwachting verloopt, zullen zij de benodigde fondsmiddelen zien binnenstromen op het tijdstip waarop deze inderdaad in de voorbe reide bouw geïnvesteerd kunnen worden. De plaatsingsmogelijkheid van nieuwe participaties is echter afhankelijk van een groot aantal factoren hierdoor kunnen situaties ontstaan als in de tweede helft van 1964. In zulke gevallen zullen wij als hypo- Voortschrijdende 12-maands gemiddelden van begonnen en voltooide woningen in opdracht van particulieren en van Rijk, Gemeenten en Woningbouwverenigingen. Bron: C.B.S. ♦van 1959 af inclusief bijzondere wooneenheden en boerderijen In opdracht van Rijk enz. aantal woningen 5000 4500 4000 3500 begonnen J 3000 particulieren 2500 voltooid 2000 ultimo juni ’55 juni ’56 juni ’57 juni ’58 juni ’59 VASTGOEDFONDSEN

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Friesch-Groningsche Hypotheekbank / FGH Bank | 1964 | | pagina 21