Onr oer end-goed-pr ijzen
Een samenloop van omstandigheden heeft naar on
ze indruk in wijde kringen een zekere onroerend-
goed-koorts teweeggebracht. Dit komt vooral door
de prijsstijgingen, welke zich in de achterliggende
jaren in vrij korte tijd voor allerlei onroerende
goederen hebben voltrokken. Bij een nuchtere be
schouwing zou men na een scherpe prijsstijging van
onroerende goederen, waarvan de voorraad op kor
te termijn zeer inelastisch is, maar welke op lange
termijn in geleidelijk tempo voortdurend kan wor
den uitgebreid, verwachten, dat daarin later weer
een zekere prijsdaling zou optreden, doordat steeds
meer nieuwbouw aan de voorraad zal worden toe
gevoegd. Zo is het in de historie ook altijd geweest
na perioden van bijzonder hoge onroerend-goed-
prijzen. Wij bezien de huidige hoge onroerend-
goed-prijzen vooral vanuit het ervaringsgegeven dat
de cyclus van waardeschommeling bij onroerend
goed lang is met perioden van hoge prijzen, die
voortzetting van de nieuwbouw uitlokken, waar
door echter pas later een verzadiging van de markt
kan worden bereikt.
Nu blijkt echter bij tamelijk velen de mening te
heersen, dat er geen reden is te verwachten dat de
nominale prijzen van bestaande onroerende goede
ren in de toekomst zouden dalen. Deze opvatting
berust dan op de verwachting van een steeds voort
durende inflatie, welke zou uitwerken in een even
grote verhoging van de nominale lonen en tot een
evenredige toeneming van de nominale stichtings-
kosten van gebouwen in de toekomst. Daaruit trekt
men dan wel de conclusie, dat het in de toekomst
toch niet mogelijk zou zijn voor minder guldens te
bouwen dan thans, zodat de toekomstige prijzen
van onroerende goederen niet beneden het peil van
de huidige stichtingskosten zouden kunnen zakken.
Daarbij houdt men echter ten onrechte geen reke
ning met de mogelijkheid dat, wanneer de over
spanning op de bouwmarkt achter de rug is, de
reële bouwkosten in de toekomst wel eens zeer aan
merkelijk zouden kunnen dalen.
Er zijn twee bijzondere omstandigheden waarom
de bouwkosten thans hoger liggen dan in een even
wichtige toestand het geval zou zijn.
In de eerste plaats is bij de overspanning van de
arbeidsmarkt en in het bijzonder bij de behoefte aan
meer bouwvakarbeiders, het bouwbedrijf genood
zaakt andere bedrijfstakken aanmerkelijk te over
bieden om meer personeel te kunnen aantrekken.
Het is algemeen bekend dat het inkomen van bouw
vakarbeiders thans veel hoger ligt dan het inkomen,
dat een arbeider verdient voor vergelijkbare presta
ties in andere bedrijfstakken. Hoeveel hoger is niet
nauwkeurig te becijferen, aangezien zoals bekend
de totale betaling aan bouwvakarbeiders ver boven
de c.a.o.-regelingen uitgaat, maar het feitelijke be-
loningspeil in de bouw ligt, althans in het westen
des lands, zeker 20% hoger dan dat voor gelijk
waardig werk. Er is geen reden aan te nemen dat
dit grote verschil blijft bestaan als er meer even
wicht op de bouwmarkt bereikt zal worden.
Dit evenwicht ligt nog niet in het zicht, maar
wanneer wij over toekomstwaarde van onroerend
goed denken, moeten wij ver vooruitzien.
Nog gewichtiger is de tweede omstandigheid, na
melijk dat de produktiviteit in de bouw thans on
bevredigend is, zodat verwacht moet worden dat
zij in de toekomst aanzienlijk zal toenemen. Van de
totale aan bouwvakarbeiders uitbetaalde verloonde
uren gaat een niet onaanzienlijk deel verloren
aan reisuren. De gemiddelde arbeidsprestatie in
het bouwbedrijf is bovendien onbevredigend, door
dat deze bedrijfstak naast een grote kern van
serieuze bouwvakarbeiders ook velen heeft moeten
aantrekken, die op het gebied van bekwaamheid of
op het gebied van toewijding aan hun werk bene
den de maat blijven. Door allerlei knelpunten op
het gebied van personeels- en materiaalvoorziening
loopt de voltooiing van bouwwerken allerminst vlot.
De bouw vergt tot voltooiing vaak het dubbele
van de tijd welke onder minder overspannen om
standigheden nodig zou zijn en de wacht- en af-
stemmingsverliezen zijn van belangrijke omvang.
Het met mondjesmaat afgeven van Rijksgoedkeu
ringen bemoeilijkt de doorlopende planning en spe
cialisatie van bouwbedrijven. Al deze produktivi-
teitsbelemmerende factoren zullen, zeker naarmate
er meer evenwicht ontstaat, op de duur verzwakken.
Onder de geschetste omstandigheden valt het nog
mee, dat in het afgelopen decennium in het bouw-
T5
’63