als Utrecht, ondanks alle subsidies, thans ongeveer 74,bedraagt, is het duidelijk dat de bouw van zowel premie-woningen als vrije-sector-woningen, naast een voldoen aan de reële vraag, direct bij- draagt tot leniging van de woningnood voor groe pen van de bevolking, die slechts een betrekkelijk lage huur kunnen betalen. Hiermede is het door- stromingseffect echter niet ten einde. De nieuwe bewoners van de beschikbaar gekomen goedkope woningen maken op hun beurt weer een aantal woningen vrij, die ten dele nog lagere huren zullen hebben. In een periode als deze, waarin de koop kracht en de woonbeschaving toenemen, werkt het doorstromingseffect voornamelijk in de richting van duurdere woningen. Uit het door zijn volstrekte verdeeldheid zo teleur stellende S.E.R.-rapport over het huurbeleid op langere termijn, blijkt dat men heeft verzuimd de richting op te sporen waarin de koopkrachtige vraag zich beweegt. Men heeft zich gebaseerd op ficties zoals statistisch woningtekort en huurquote, be grippen die de reële vraag miskennen. Daarnaast heeft men, zonder met het doorstromingseffect rekening te houden, de nieuw te bouwen woningen en de nieuw te vormen gezinnen zonder meer tegen over elkaar gesteld. Bovendien bleek een belangrijke groep uit de S.E.R. het huurvraagstuk niet primair te zien als een pro bleem welks oplossing op een snelle wijze de woningnood zou liquideren, doch het voor alles te stellen in het kader van de verdeling van de toe komstige ruimte. De Regering gaf tenslotte als haar mening, dat zij het wenselijk achtte in 1962, 1964 en 1966 de huren iedere keer met 10, 11 of 12%, afhankelijk van de diverse gemeenteklassen, te gaan verhogen. Naar onze mening wordt hierdoor deze ernstige zaak teveel op de lange baan geschoven. Het directe gevolg van deze politiek zal zijn, dat het inefficiënte gebruik van het woningvolume wordt gecontinu eerd en dat bovendien de woningbouwactiviteit zich te lang op een te hoog niveau zal voortzetten. In het S.E.R.-rapport werd gesteld, dat de huur van nieuw te bouwen woningen met een percentage van 30% zou moeten worden verhoogd om tot af schaffing van de bestaande subsidiëring te geraken. Men ging daarbij uit van de veronderstelling dat in de komende huuraanpassingsperiode de stichtings- kosten gelijk zouden blijven. Bij woningwetwonin gen berekende men, uitgaande van de huidige stichtingskosten, dat landelijk gezien een gemiddel de huurverhoging van 28% noodzakelijk zou zijn Procentuele verdeling van aantallen woningen waarvoor bouwvergunning werd verleend, onderscheiden naar de wijze van financiering. Bron C.B.S. woningwetbouw premiebouw vrije sector-bouw gesubsidieerde bouw particuliere bouw ig6i Volgens Bouwprogramma in 196s in aanbouw te nemen woningen.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Friesch-Groningsche Hypotheekbank / FGH Bank | 1961 | | pagina 19